Na een week te Wonosalem vertoefd te hebben, keerde ik
terug naar den voet van den berg, naar een dorp Djapannan,
dat door onderscheidene boschachtige plekken omringd is, en
mij daarom vrij wel voor mijn doel gescbikt scheen. Het
dorpshooid had ter zijde van de open ruimte vöor zijne eigene
woning twee vertrekken van bamboe laten tnaken om mp te
huisvesten, en scbeen geneigd om mij te helpen zooveel hij
kon. Het weder was buitengewoon heet en droog; inverschei-
dene maanden was geen regen gevallen, en dien ten gevolge
was er groote schaarschte van insecten, en inzonderheid van
torren. Ik legde mij daarom vooral toe op het bijeenbrengen van
de vogels der streek, en verkreeg van deze eene vrij volledige
verzameling. Al de pauwen die wij tot dusverre hadden kunnen
scbieten, hadden körte of onvolkomen staarten; maar ik werd
nu twee prächtige exemplaren van meer dan zeven voet lengte
meester, waarvan ik er een in zijn geheel bewaarde. Yan
twee of drie andere bewaarde ik alleen den sleep die de ver-
lenging van den staart vormt. Wanneer men dezen vogel zieh
op den grond ziet voeden, kan men zieh niet voorstellen, hoe
hij zieh met zulk een langen en belemmerenden nasleep van
vederen in de lucht „kan verheffen. Echter doet hij dit met
groot gemak, door eerst een loopje te nemen en dan in schuinsche
richting omhoog te stijgen; en zoo vliegt hij over boomen van
aanmerkelijke hoogte heen. Ik verkreeg hier ook een exemplaar
van den zeldzamen groenen boschhaan (Gallus furcatus), wiens
rüg en hals fraai geschubd zijn met bronskleurige vederen,
terwijl zijn gaafrandige ovale kam violet-purper gekleurd is
en naar beneden in groen overgaat. Ook onderscheidt hij zieh
door een enkelen grooten haarkwast onderaan den strot, die
in drie vlokken helder rood, geel enblauwis gekleurd. Verder
verkreeg ik hier ook den gewonen boschhaan (Gallus hankiva).
Deze is bijna volkomen gelijk aan een gewonen vechthaan,
maar zijn gekraai is anders, veel korter en afgebroken, en
heeft hem zijn inlandschen naam Bekéko doen geven. Zes
verschillende soorten van Spechten en vier van ijsvogels, de
fraaie rhiuoceros-vogel Buceros Lunatus (25), die meer dan
vier voet lang is, en de aardige dwergpapegaai Loriculus
pusillus (26), wiens lengte nauwelijks zoovele duimen bedraagt,
verrijkten nog mijne verzameling.
Terwijl ik op zeke-
ren morgen bezigwas
mijne exemplaren te
prepareeren enterang-
schikken, vernam ik-
dat er een gerechte-
lijk onderzoek moest
plaats hebben, en on-
middellijk daarop kwa-
men vier of vijf personen
binnen, die op
een mat in de pandopo
nederhurkten. Vervol-
gens trad het hoofd
met zijn sehrijver binnen
en plaatste zieh
tegenover heu. Ieder
sprak op zijne beurt
en gaf zijn eigen ver-
■, i , 1 j P o rtre t van een Javaansch Hoofd. slag yan net gebeurde,
en ik bemerkte toen, dat zij die het eerst waren binnengekomen,
de gevangene, de aanklager, de politie-dienaren en de getuige
waren, en dat de gevangene alleen kenbaar was aan een los
stuk touw dat om zijne handgewrichten gewonden, maar niet
vastgebonden was. De beschuldiging betrof een diefstal, en
nadat de getuigenissen waren afgelegd en het hoofd het een
en ander gevraagd had, zeide de beschuldigde eenige wei