is de notemuskaat van den handel. De noten worden gegeten
door de groote duiven van. Banda, die de foelie verteren, maar
het zaad met de schaal er om ongedeerd weder uitwerpen.
De notemuskaathandel is tot dusverre een streng monopolie
geweest van het Nederlandsch Gouvernement; maar sedert ik
het land heb vertaten, is dit monopolie, naar ik meen, geheel
of gedeeltelijk opgeheven, eene handelwijze die mij toeschijnt
zeer onoordeelkundig en volstrekt onnoodig te zijn. Er zijn ge-
vallen waarin monopolien volkomen te rechtvaardigen zijn, en
met zulk een geval hebben wij hier, meen ik , te doen. Een
klein land als Nederland kan geene kostbare en afgelegen ko-
lonien met verlies onderhouden, en daar het in het bezit is
geraakt van een klein eiland, waar een kostbaar product, dat
niet tot de onmisbare levbnsbehoeften behoort, met geringe kosten
kan gekweekt worden, is het bijna zijn plicht om dat product
te monopoliseeren. Aan niemand wordt daardoor schade ge-
daan, maar de geheele bevolking van Nederland en zijne on-
derhoorigheden geniet er de weldaden van, daar de opbrengst
der monopolien van den Staat hare lasten aanmerkelijk verlieht.
Had het Gouvernement den notemuskaathandel niet
aan zieh gehouden, dan zouden waarschijnlijk de Banda-eilan-
den in hun geheel sedert lang het eigendom zijn geworden
van e6n of twee groote kapitalisten. Er zou dan bijna evenzeer
monopolie geweest zijn, daar op geene andere bekende piek
van den aardbodem muskaatnoten zoo goedkoop kunnen
geteeld worden als op de Banda-eilanden, maar de voordeelen
van het monopolie zouden door enkelen genoten zijn, in plaats
van door de natie. Laat ons, om op te helderen onder welke
omstandigheden een staatsmonopolie een staatsplicht kan worden,
een oogenblik vooronderstellen, dat er geen goud bestond
in Australie, maar dat het door 6en van onze schepen in on-
berekenbare hoeveelheden was gevonden op een klein en on-
vruchtbaar eiland. In dit geval zou het klaarblijkelijk de plicht
van den Staat zijn de mijnen te beheeren en te doen bewerken
ten algemeenen nutte, dewijl door deze handelwijs de winst,
ten gevolge van de vermindering der lasten, over de geheele bevolking
zou verdeeld worden; terwijl wij, ons enkel met het
bestuur des eilands bezig houdende en den handel geheel vrij
latende, zeker gedurende de eerste worsteling om het bezit
van het kostbaar metaal de oorzaak zouden zijn van veel
kwaad, en ten laatste toch zouden moeten berusten in het
monopolie van .eenig rijk individu of eenige mächtige maat-
schappij, wier verbazend inkomen niet in gelijke mate ten
bäte zou komen van het algemeen. De muskaatnoten van Banda
en het tin van Bangka komen in vele opzichten overeen met
dit voorondersteld geval, en ik geloof dat de Nederlandsche
regeering zeer onverstandig zou handelen, indien zij haar monopolie
varen liet (7).
Zelfs de vernieling van de notemuskaat- en kruidnagelboo-
men op vele eilanden, ten einde hunne teelt te beperken tot
een of twee, waar het monopolie gemakkelijk kon worden ge-
handhaafd, — vernieling die gewoonlijk het thema is van zoo-
veel menschlievende verontwaardiging over de Nederlanders, —
kan op grond van dergelijke beginselen verdedigd worden, en
is zeker lang zoo erg niet als vele monopolien die wij zelven
tot voor körten tijd hebben gehandhaafd. Muskaatnoten en
kruidnagelen zijn geen levensbehoeften; zij werden door debe-
woners der Molukken zelfs niet als specerijen gebruikt, en
niemand werd door de verwoesting der boomen wezenlijk of
blijvend benadeeld, naardien er honderderlei andere voortbreng-
selen zijn die op dezelfde eilanden kunnen geteeld worden ,
van even groote waarde en uit een maatschappelijk oogpunt van
veel grooter nut. Het is een geval, geheel gelijkstaande met
ons verbod van het telen van tabak in Engeland, in het belang
van den fiscus uitgevaardigd, en uit zedelijk en economisch
oogpunt noch beter noch slechter (8). Het zoutmonopolie
32*