ficeerd hebben, blijkt het dat vele hunner soorten alle nauwe
verwantschap met die, der omliggende landen ten eenenmale
missen, en öl geheel op zieh zelven staan, öf wijzen op
betrekkingen met zulke ver verwijderde landen als Nieuw-
Guinea, Nieuw-Holland, Hindostán en Africa. Het is niet te
ontkennen dat ook eldefs soortgelijke gevallen van verre verwantschap
tusschen de voortbrengselen van ver verwijderde
landen voorkomen, maar zoo ver mij bekend is bestaat er geen
tweede piek op den aardbodem waar zoovele dier gevallen
te zamen komen, en waar zij zulk een in het oog loopenden
trek in de natuurlijke historie des lands uitmaken.
De zoogdieren van Celebes zijn zeer gering in aantal, en
bestaan uit 14 op het land levende soorten en 7 vleérmuizen.
Van eerstgenoemde behooren niet minder dan 11 alleen aan
dit eiland, ten minste wanneer wij 2 soorten mederekenen van
welke wij allen grond hebben om aan te nemen, dat zij eerst voor
körten tijd door menschen naar andere gewesten zijn overge-
braeht. De drie overige soorten hebben een tamelijk wijde
verbreiding in den Archipel-, en zijn Io de zonderlinge half-
aap Tarsius spectrum, die gevonden wordt op al de eilanden
westwaarts tot Malakka toe; 2° de gewone Maleische civetkat,
Viverra tangalunga, die eene nog wijdere verbreiding heeft;
en 3G een hert, dat hetzelfde schijnt te zijn als de Rusa hippe-
laphus van Java, en waarschijnlijk in een lang verleden tijd-
perk door den mensch werd ingevoerd (15).
De meer karakteristieke soorten zijn de volgende:
Cynopithecus nigrescens, een merkwaardige aap, die, zoo
hij niet tot de bavianen kan gerekend worden, ten minste zeer
naar een baviaan zweemt. Hij komt overal op Celebes menig-
vuldig voor, en wordt verder alleen gevonden op het kleine
eiland Batjan, waar hij waarschijnlijk bij toeval werd ingevoerd.
Eene verwante soort komt voor op de Philippijnsche
eilanden; maar op geen ander eiland van den Indischen Archipel
wordt iets gevonden dat er op lijkt. Deze dieren zijn
ongeveer zoo groot als een patrijshond, gitzwart van kleur,
en hebben den vooruitstekenden hondensnoet en de uitpuilende
wenkbrauwen die aan de bavianen eigen zijn. Zij hebben groote
roode eeltplekken en een körten vleezigen staart, niet meer
dan een dnim lang en nauwelijks zichtbaar. Zij leven in groote
troepen en houden zieh doorgaans in het geboomte op, ofschoon
zij ook dikwijls naar den grond afdalen om tuinen en boom-
gaarden te bestelen (16)-
Anoa dppfhssicornis, de sapi-oetan of wilde koe der Malei-
ers, is een dier dat tot veel twistgeschrijf heeft aanleiding
gegeven, over de vraag of het onder de koeien, buffels of
antilopen moet gerangschikt worden. Het is kleiner dan eenige
andere soort van wilde runderen, en schijnt in vele opzichten
de naar koeien zweemende antilopen van Africa nabij te komen.
Men vindt het dier alleen in het gebergte en, naar men zegt,
nooit op plaatsen waar herten voorkomen. Het is iets kleiner
dan eene kleine Hooglandsche koe, en heeft lange rechte horens,
die aan het benedeneinde geringd zijn en zieh achterwaarts over
den nek uitstrekken.
Het wilde zwijn van Celebes schijnt eene bijzondere soort
te? vor men, maar een veel merkwaardiger dier van deze
familie is de babi-roesa of het hertzwijn, dus door de Maleiers
genoemd wegens zijne lange, dünne pooten en zijne omgebo-
gen slagtanden, die op horens gelijken. Dit zonderlinge wezen
heeft in het algemeen het voorkomen van een zwijn, maar
het graaft niet met zijn snuit, daar het zieh met afgevallen
vruchten voedt. De slagtanden van de onderkaak zijn zeer lang
en scherp, maar die van de opperkaak, in plaats van op de
gewone wijze naar beneden te groeien, nemen den tegenover-
gestelden weg en schieten in beenige buizen aan weerszijden
van den snuit door de huid heen naar boven, krommen zieh
achterwaarts tot nabij de oogen, en hebben bij oude exempla