vermeld als bij ruiters liet been tot boven de knie bloot latende. Op Java
dragen de geringste lieden de djarit in plaats van de sarong, maar de
meeste schrijvers die ons de kleeding der inlanders beschreven hebben,
geven op dit onderscheid geen acht. De sarong bestaat nit een lap katoen
waarvan de einden worden_aaneengehecht; bij de lain pandjang blijven
de einden los (lepas), zoodat, wanneer zij om bet lichaam gewonden
wordt, het einde moet worden ingestoken, tenzij het geheel door een riem
of gordel (sahoek) wordt vastgehouden.
( ll) De schrijver zegt dat deze ijsvogel door zijne levenswijze zijn naam
tot een leugen maakt Dit ziet op den Engelschen naam der ijsvogels
“kingfisher” , en moest dus in de vertaling gewijzigd worden. De Neder-
landsche naam “ijsvogel” , op het genus overgebracht, wordt door het voor-
komen van zoovele soorten in de tropische gewesten insgelijks tot een
leugen gemaakt.
( " ) Amok is een Maleisch en Javaansch woord, dat door oude Engelsche
reizigers verkeerd is opgevat, zoodat zij, de eerste lettergreep voor bet
lidwoord houdende, a muck schreven. Bij Dryden leest men dien ten gevolge
zelfs van an Indian muck. Het was echter voor een Eranschen schrijver
onzer dagen bewaard, te ontdekken dat de zaak moet worden omgekeerd
en dat amok is eene “corruption de l’Anglais a muck (un enragé).” Deze
schrandere verklaring vindt men in een vrij onbeduidend artikel over het
werk van Wallace, door den heer Radau, in de ‘Revue des Deux Mondes”-
van 1 Oct. 1869, p. 675.
( ,s) Vgl. over deze eemden Zollinger in “Tijdschr. v. N. I . , ” Jg. IX,
D. I I , bl. 204: “Eendvogels worden aangekweekt bij duizenden.’t Is eene
bijzondere en zeer zonderlinge varieteit. Ze zijn mager, met zeer weinig
vederen, loopen bijna rechtop en hebben een zeer langen hals. Men kweekt
ze vooral aan wegens de eieren, die onmiddellijk gezouten worden en een
bij de bevolking zeer geliefkoosd voedsel zijn. Ze zijn zeer goedkoop. Men
verkoopt er vele van aan de matrozen der schepen en prauwen, die zieh
voor hunne reizen voorzien.”
TWAALFDE HOOFDSTUK.
LOMBOK.
E en e v o lk s te llin g .
De Radja van Lombok was een zeer wijs man en hij toonde
zij ne wijsheid nooit treffender dan in de wijze, waarop hij
zieh van het cijfer der bevolking in zijn rijk vergewiste. Want
mijne lezers moeten weten dat de Radja zijn' voornaamste in-
komsten trök uit eene hoofdelijke belasting, in rijst opgebracht,
waarvan jaarlijks door iederen man, vrouw en kind uit het
eiland eene kleine hoeveelheid aan den vorst moest voldaan
worden. Er was wel geen twijfe! of die belasting werd door
iedereen opgebracht, want zij was weinig drukkend, het land
was vruchtbaar en het volk genoot welvaart; maai het opge-
brachte moest door vele handen gaan eer het de magazijnen
van den vorst bereikte. Als de oogst voorbij was brachten de
dorpelingen hunne rijst tot den Kapala kampong of het dorps-
hoofd; en zonder twijfel had deze soms medelijden met armen
en kranken en zag het door de vingers als hunne maat niet
geheel vol was, en soms was hij verplicht om door eene gunst
de goede meening te koopen van hen die over hem te klagen