veertig, vijftig voet boven den grond te zien opklimmen; en ik
kon mij maar niet begrijpen hoe hij het nog overblijvend gedeelte
van den rechten, gladden stam bij mogelijkheid zou kunnen
bestijgen. Nogtans volgde hij koelbloedig zijnen weg, even
bedaard en zeker alsof bij een ladder opsteeg, totdat hij op
een afstand van niet meer dan tien a vijftien voet van de
bijen was genaderd. Toen hield hij een oogenblik stil, en
droeg zorg de toorts (die vlak bij zijne voeten hing) een weinig
in de richting der gevaa'rlijke insecten te zwaaien, zoo-
dat een wolk van rook ze van hem scheidde. Maar steeds
voortklimmende bereikte hij in nog eene minuut den tak van
den boom, en op eene wijze die, daar hij beide banden moest
gebruiken om zieh door het liane-koord te steunen, mij vol-
strekt onbegrijpelijk was, had hij zieh eensklaps met een zwaai
daarop neergezet.
Op dit oogenblik begonnen de bijen onrustig te worden en
vormden een dichten gonzenden zwerm jnist bij zijn hoofd,
doch hij haalde de toorts dichter naar zieh toe, en veegde koelbloedig
diegene weg die zieh op zijne armen en beenen neör-
zetien. Vervolgens zieh over den boomtak uitstrekkende, kroop
hij naar het naastbijzijnde nest en zwaaide de fakkel juist
daaronder. Op het oogenblik dat de rook er mede in aanraking
kwam, veranderde de kleur van het nest op de zonderlingste wijze
van zwart tot wit, daar de myriaden bijen die het bedekt hadden,
wegvlogen eh er boven en er omheen een dichte wolk vormden.
De man legde zieh nu in zijne geheele lengte over den
boomtak, veegde de overgebleven bijen met de hand weg, en
daarop zijn mes trekkende, maakte hij met eene snede de raat
dicht bij den stam los, en het dünne touw er om heen slaande,
liet hij ze tot zijne makkers afdalen. Gedurende al dien tijd
was hij omringd door een dichten zwerm kwaadaardige bijen,
en hoe hij hare steken zoo koelbloedig kon verdragen en op
die duizelingwekkende hoogte zijn werk met zooveel bedaardheid
kon voortzetten, was meer dan ik mij kon verklären. De
bijen waren klaarblijkelijk niet door den rook bedwelmd of er
ver door weggedreven, en het was onmogelijk dat de kleine
stroom die van de fakkel uitging, zijn lichaam, terwijl hij aan
het werk was, geheel kon beschermen. Er waren nog drie
andere raten aan denzelfden boom, die alle achtereenvolgens
zijn buit werden, en aan het geheele gezelschap een lekker maal
van honig en jonge bijen en een kostbare partij was ver-
schaften.
Nadat twee van de raten waren afgelaten, begonnen de bijen
ook beneden vrij talrijk te worden, terwijl zij woest rondvlo-
gen en kwaadaardig staken. Weldra was ik er ook zelf door
omringd en gestoken, zoodat ik het op den loop zette, mijn
net gebruikende om ze af te weren, maar tevens om er eenige
voor mij ne verzameling te vangen. Verscheidene vlogen mij
ten minste een halven paal ver achterna, verwarden zieh in
mijn haar en vervolgden mij met de grootste hardnekkigheid,
zoodat ik meer dan.ooit over de straffeloosheid der inlanders
verbaasd was. Ik ben niet vreemd van de meening, dat lang-
zame en bedaarde beweging en het nalaten van elke poging
om te ontsnappen de beste middelen van beveiliging zijn.
Eene bij die zieh nederzet op eenlijdzamen inlander, gedraagt
zieh waarschijnlijk evenzoo alsof zij op een boom of ander
levenloos voorwerp zat, dat zij niet poogt te steken. Met dat
al moeten zij toch dikwijls te lijden hebben, maar zij zijn aan
de pijn gewoon en leeren ze lijdelijk te dragen, daar hij die
dit niet kan, onmogelijk een bijenjager zou kunnen wezen.