zijn bekende soorten van Malakka en Sumatra, met uitzondering der drie
in den tekst genoemde. Sciurus Bangkanus is door den Hoogleeraar Schlegel,
Directeur van het Museum te Leiden, beschreven en afgebeeld in “Ned.
Tijdschrift voor de Dierkunde, uitg. door het Kon. Zoöl. Gen. Natura
Artis Magistra,” I e jaarg. (Amst. 1863). De beide nieuwe soorten van
Pitta’s , Pitta megarhyncha en Pitta Bangkana, zijn door den heer
Schlegel beschreven in zijne “ Oiseaux des Indes Néerlandaises” (Haarlem,
1863 en verv., tot dusver 3 aflev.), waarvan de eerste aflevering eene
monographie over de Pitta’s behelst.
( ls) Zie over de soorten,van Sumatra, biz. 240, noot 13, en over die
van Borneo, biz. 108, noot 14, waar reeds opgemerkt is dat S. cristatus
op Borneo en Sumatra beide wordt gevonden. De Javasche soorten zijn
8. maurus (de loetoeng) en S. mitratus. De door Horsfield vermelde S.
pyrrhus is waarschijnlijk slechts een verscheidenheid van mitratus.
( 14) Het geslacht Tragulus werd vroeger met de muskusdieren samen-
gevat onder den naam Moschus. Het Javaansche dwerghert heette dus
Moschus Javanicus, dat van Sumatra en Borneo Moschus napu, van
napoeh, met welken naam deze soort in het Maleisch genoemd wordt.
De Javasche soort, die nog kleiner i s , heet in de inlandsche talen ka n tjil,
waarvan de door Wallace en anderen gebruikte naam Tragulus kanchil
afkomstig is. ’t Is echter klaar dat het verkeerd was, in de vormingvan
den wetenschappelijken naam, juist den inlandschen naam van de kleine
soort tot aanduiding van de grootere te bezigen; doch dit is slechts een
der ontelhare voorbeelden waaruit blijkt, welk een nadeeligen invloed
gebrek aan nauwkeurige taalkennis op de nomenclatuur der natuurlijke
historie heeft geoefend. Yoor ’t overige heb ik hier eenigszins vrij vertaald,
om eene onnauwkeurigheid te vermijden waarin Wallace is vervallen. Hij
schrijft toch dat Rusa equina en Tragulus kanchil “ do not extend into
Java, where they are replaced by Tragulus javanicus.” Hieruit zou men
opmaken , dat Java geene andere herten heeft dan het dwerghert. Intus-
schen is de bedoeling zeker alleen geweest, dat Tragulus kanchil op Java
door Tragulus Javanicus vervangen wordt; want het groote waterhert van
Sumatra (Cervus equinus, bij Wallace Busa equina) wordt op Java ver-
tegenwoordigd door de daar zoo gewone, maar op Sumatra, voor zoo ver
men weet, ontbrekende, slechts weinig kleinere soort Cervus russa, door
Wallace, höofdst. XXVH, Busa hippelaphus genoemd. Boesa is een der
Maleische namen voor h e r t, en wordt dus beter als naam van het subgenus
waartoe zoowel het Sumatrasche als het Javasche behooren, dan als
spéciale naam van de Javasche soort gebruikt. Sal. Muller zegt zelfs
in zijne monographie over de herten van den Ind. Archipel (“Verhande-
lingen over de Nat. Geschied. der Ned. Overz. bezitt.” , afd. Zoölogie) :
“Met het woord Boesa wordt het Javasche hert door geen der twee volken
die Java bewonen, i i hunne eigen tongvallen gekenmerkt ; en het is alleen
door verwisseling met Cervus equinus, dat het onder dien naam in
de leerstelsels eene plaats heeft verworven.” Op Borneo, waar, in het gebied
van Bandjermasin, Cervus russa nevens Cervus equinus voorkomt, wordt
eerstgenoemde soort Mindjangan djawa, het Javasche hert, genoemd;
men mag daaruit wellicht opmaken, dat het nog in historischen tijd van
Java derwaarts is overgebracht, zooals Wallace in hoofdst. XXVH van
het Moluksche hert vermoedt. Ten slotte merk ik nog op, dat er ook nog
eene kleine hertensoort bestaat die aan Java, Sumatra en Borneo gemeen
is, de kidang of mintjak (Cervus, thans Cervulus muntjac).
(15) De eenige papegaaien die op Java voorkomen, zijn Palaeornis
Alexandri, die ook op Borneo gevonden wordt, en Coryllis pusilla (zie
bl. 214, noot 26). Borneo en Sumatra bezitten Palaeornis longicaudatus
(zie bl. 220, noot 5 ), Psittacula incerta en Coryllis galgulus, welke
allen tevens op het Maleisch Schiereiland voorkomen. Dit laatste bezit
bovendien nog Palaeornis Lathami en caniceps. Tot deze weinige soorten
en gestalten bepalen zieh al de papegaaien van het Indo-Maleische gewest.
Zie de “Uebersichts-Tabellen zur Geographischen Verbreitung der Papageien”
bij Pinsch, en wat verder door hem bij de beschrijving van elke der
genoemde soorten over hare verspreiding wordt gezegd. Ik merk dit op
omdat men veelal gewoon is Insulinde in het algemeen als een hoofdzetel
der papegaaien te beschouwen en het niet algemeen bekend i s , d a t, hoe
overvloedig zij ook zijn in het Australisch gewest, bijna geen ander tropisch
land zoo arm aan papegaaien i s , als de Indo-Maleische eilanden.
( ,6) Over de hier bedoelde hoenderachtige vogels van de geslachten
Euplocomus en Polyplectron werd reeds gesproken bl. 213, noot 24. In
dezelfde noot i s , in de aangehaalde woorden van Sal. Muller, op den
vogel gedoeld die,hier bij Wallace Bollulus coronatus heet, maar door
Temminck Cryptonyx cristata genoemd werd. Psittinus incertus heet bij
Pinsch Psittacula incerta (zie de vorige noot) en bij anderen Psittacus,