van nog geen twintig mijlen nadert. Dit wijst op eene zak-
king van den bodem van Noord-Australie in betrekkelijk laat
tijdperk, en noopt mij te vooronderstellen dat die bodem zieh
eenmaal tot aan den buitenrand dev bank heeft nitgestrekt.
Tusscben de bank en Timor daarentegen heeft de oceaan eene
onpeilbare diepte.
Ik geloof dan ook niet dat Timor ooit rechtstreeks met Australie
heeft samengehangen. Een groot aantal zeer overvloe-
dige en karakteristieke groepen van Australische vogels ont-
breekt toch op dat eiland geheel, en van de Australische
zoogdieren is geen enkel tot Timor overgegaan, wat zeker
onbegrijpelijk zou zijn indien die landen werkelijk verbonden
waren geweest. Zulke groepen als de prieel-vogels (Ptilonorhyn-
chus), de langstaartige kaketoe’s (Calyptorhynchus), de blauwe
duimelingen (Malurus), de kraaiklawieren (Cracticus), de
Australische klawieren (Falcunculus en Colluricincla) (4) en vele
andere, die over gansch Australie in overvloed verspreid zijn,
zouden zekerlijk ook naar Timor zijn overgegaan, indien dat
eiland met Australie vereenigd was geweest, of zelfs indien
gedurende een lang tijdvak de afstand tusschen beide gewesten
minder dan twintig mijlen had bedragen. Ook de meest
karakteristieke groepen van Australische insecten komen niet
op Timor voor ; zoodat alles zieh vereenigt om het bewijs te
leveren, dat te allen tijde eene zeestraat het van Australie
heeft gescheiden, maar dat er een tijd is geweest waarin de
breedte dezer straat niet meer dan twintig mijlen bedroeg.
Maar op hetzelfde tijdstip waarop in 66ne richting deze ver
smalling van de zee plaats greep, moet er eene groote afschei-
ding geweest zijn aan de andere zijde van de keten; anders
zouden wij in het aantal der identische en vertegenwoordigende
soorten, van de aan beide uiteinden grenzende gewesten afkom-
stig, meer gelijkheid vinden. Het is waar dat de, door zakking van
den bodem veroorzaakte verbreeding der straat aan het Australische
einde, die aan de immigratie en de vermenging met individúen
uit het moederland een hinderpaal in den weg stelde,
vrij spei moest geven aan die oorzaken waardoor de wijziging
der soorten is te weeg gebracht; terwijl omgekeerd de voort-
gezette stroom van immigranten uit Java, door tot zulke ver-:
menging gelegenheid te geven, die wijziging moest tegengaan.
Maar dit geeft geene voldoende verklaring van al de feiten;
want het karakter der Fauna van de groep van Timor wordt
evenzeer bepaald door de vormen die haar ontbreken, als door
de vormen die zij bevat, en blijkt, wanneer wij dit in aan-
merking nemen, veel meer Australisch dan Indisch te zijn.
Niet minder dan 29 geslachten, allen meer of min overvloedig
vertegenwoordigd op Java, en allen over een uitgestrekt ge-
bied verspreid, worden er geheel in gemist; terwijl van de
evenzeer verspreide Australische geslachten er slechts omstreeks
14 ontbreken. Hieruit zou men dus opmaken, dat tot een ta-
melijk nieuw tijdvak een breede scheidsmuur tusschen de groep
van Timor en Java heeft bestaan, en het feit dat de eilanden
Bali en Lombok klein en bijna geheel vulcanisch zijn en een
geringer aantal gewijzigde vormen beyatten dan de andere eilanden,
schijnt inderdaad op hunnen betrekkelijk jongen oorsprong
te wijzen. Een wijde arm der zee heeft dus waarschijnlijk hunne
plaats ingenomen óp het tijdstip waarop de afstand van Timor
tot Australie het geringst was; en terwijl de onderaardsche
vuren de nu vruchtbare eilanden Bali en Lombok langzaam
opbouwden, zullen vermoedelijk de noordelijke stranden van
Australie allengs tot beneden den Oceaan zijn gezonken. De
vooronderstelling van deze of dergelijke veranderingen schijnt
noodig om ons te doen begrijpen, hoe het komt dat, terwijl
de vogels van deze groep over het geheel bijna evenzeer Indisch
als Australisch zijn, toch de soorten die aan de groep
bijzonder eigen zijn, voor het meerendeel een Australisch karakter
dragen; alsook, waarom zulk een groot aantal Indische