nevels en wolken die om hunnen voet zijn gelegerd, en
gloeiende van de rijke en afwisselende tinten, aan deze be-
koorlijkste oogenblikken van den tropischen dag bo venal eigen,
het verrukkelijkst tooneel opleveren.
De baai of reede van Ampanan is uitgestrekt en was, daar
zij in dit seizoen voor de heerschende znidooste-winden be-
schermd is, zoo effen als een meer. Het strand, dat uit zwart
vulcanisch zand bestaaf, is zeer steil, en er Staat te alien tgde
eene zware branding op, die bij springtij in die mate toe-
neemt, dat het dikwijls voor booten onmogelijk is te landen
en niet zelden ernstige onheilen voorkomen. Ter plaatse waar
wij geankerd lagen, omstreeks een kwart (Eng.) mijl van het
strand, was niet de geringste deining merkbaar; maar toen
wij dichter bij kwamen, begonnen wij slingeringen te gevoe-
len, snel toenamen, zoodat zieh hooge baren vormden,
die zieh met regelmatige tusschenpoozen, onder een donderend
geraas, tegen het strand te bersten stieten. Dikwijls groeit
deze branding te midden van volkomen windstilte tot even
groote kracht en woede aan alsof eene stijve koelte woei,
slaat alle booten stuk die niet hoog genoeg op het strand zijn
gehaald, en sleept menigen onvoorzichtigen inlander naar de
diepte. Deze hevige branding is waarschijnlijk op eene of
andere wijze afhankelijk van het wassen des waters in de
groote Zuidzee en van de zware stroomingen die door de straat
van Lombok yloeien, en waarop zoo weinig te rekenen valt,
dat schepen die zieh gereed maken om in de baai te ankeren,
somtijds plotseling worden weggevoerd naar de straat, en in
geen veertien dagen in staat zijn terug te keeren. De bewe-
ging des waters die de zeelieden “stoomrafeling” noemen, vertoont
zieh ook in deze straat met bijzondere hevigheid, zoodat het
water schijnt te koken, te schuimen en te dansen als bij de
stroomversnellingen beneden een waterval; zelfs grootere vaar-
tnigen worden vaak hulpeloos heen en wecr geslingerd terwijl
kleinere somtijds bij het schoonste weder en onder den
heldersten hemel vol water loopen en zinken.
Ik voelde mij niet weinig verlieht toen ik met al mijn
bagage behonden aan wal was gekomen, na eene branding te
hebben doorgeworsteld waarvan de inboorlingen niet zonder
eenig'en trots betuigen: “onze zee is altijd hongerig en verslindt
wat. ze pakken kan.” Ik werd vriendelijk ontvangen door den
heer Carter, een Engelschman die tot de Bandars of geprivi-
legieerde kooplieden van deze haven behoort, en die mij ge-
durende mijn verblijf gastvrijheid en alle mogelijke hulp be-
loofde. Zijn huis, pakhuizen en kantoren zijn allen geplaatst
op eene open ruimte die door eene hooge bamboe-heg is inge-
sloten, en zijn geheel van bamboe gebouwd, met eendakvan
alang-alang, de eenige hier voorhanden bouwmäterialen.. En
zelfs deze waren op dat oogenblik schaarsch, ten gevolge der
groote vraag voor den wederopbouw der plaats, die eenige
maanden te voren geteisterd was door een zwaren brand, waardoor
in een paar uren al de gebouwen der stad vermeid waren.
Den volgenden dag ging ik een bezoek afleggen bij den
heer S., een ander koopman aan wien ik brieven van aanbe-
veling had, en die op een afstand van een paal of zeven van
Ampanan woonde. De heer Carter was zoo vriendelijk mij
een paard te leenen, en ik werd op mijn tocht vergezeld door
een jongen. te Ampanan wonenden Holländer, die zieh aan-
bood mij toc gids te verstrekken. Wij reden eerst door de stad
en hare voorsteden, längs een rechten weg, omzoomd met mu-
ren van gedroogde klei en met eene laan van fraaie boomen
beplant, vervolgens door rijstvelden, bewaterd op dezelfde
wijze als die welke ik te Boeleleng gezien had, en daarna
over zandige weidegronden in de nabijheid der zee en nu en
dan over het strand zelf. De heer S. ontving ons vriendelijk
en bood mij zijn huis aan in geval ik den omtrek günstig
mocht vinden voor mijn oogmerk. Na een vroegtijdig ontbijt