Carus en Gerstäcker), maar Ma j a s geschreven, omdat het mij toeschijnt
dat deze sehrijfwijze voor ons het hest de nitspraak zal uitdrukken van
het mij onbekende Dajaksche woord, door de Engelschen Mias geschreven.
Voor ’t overige zullen wij straks ook bij Wallace de Simia morio door
den Dajakschen naam van Majas kassir (in plaats van Jcassar, zooals
Adams schrijft) vinden aangeduid, en daar ons blijken zal dat hij ver-
schillende exemplaren van deze soort, zoowel mannetjes als wijfjes, mächtig
werd, schijnt thans omtrent de bestendigheid der kenmerken, althans van
deze, weinig twijfel meer te kunnen bestaan. Boven zagen wij óok den
Majas pappan (of tjappan) door Wallace vermeld.
( ls) De nipa-palm (Nipa fruticans) is de moeraspalm bij uitnemendheid
en bedekt dikwijls geheele streken längs de kusten, waar het zoute water
der zee, dat in kleine bochten en kreken landwaarts indringt, zieh vermengt
met het troebele water van buiten hare oevers tredende rivieren.
Maar de stam van dezen palm komt nauwelijks boven den grond uit,
zoodat de 15 à 30 voet lange bladeren schier onmiddellijk uit den bodem
schijnen op te rijzen.
( 19) De Orang-oetan loopt op de vier handen, niet op de achterhanden
en met een stok in de voorhanden, zooals hij vaak wordt afgebeeld. De
achterhanden zijn onder het gaan eenigszins naar binnen gekeerd, zoodat
hij schier op den buitenkant loopt; de voorhanden zijn in tegenovergestelde
richting gedraaid, zoodat hoofdzakelijk de binnenkant als steunpunt ge-
bruikt wordt, en de vingers. zijn daarbij zoodanig gebogen, dat de voorste
leden, voornamelijk van de twee binnenste vingers, met de bovenzijde op
den grond rusten, en de vrije rechtstaande duim tot tegenstut dient. Zie
“Verhand. over de Nat. Geschied.” enz., afd. Zoölogie,/blz. 19.
(20) De Chimpanzee (Simia troglodytes Blumenb., Troglodytes niger
Geoffr.) en de Gorilla (Gorilla gina) behooren, even als de Orang-oetan,.
tot de anthropomorphen of menschvormige apen, maar zijn beide eigen aan
Afrika (Guinea, Congo). De Gorilla is de grootste der anthropomorphen,
en is zegt men soms tot 7 voet hoog.
(21) In tegenstelling namelijk met de kleinere soort, Simia morio of
Majas kassir.
(2S) De hier gebezigde uitdrukking zou aanleiding kunnen geven tot de
dwaling, alsof de heer Schlegel, thans Hoogleeraar en Directeur van het
Museum van Nat. Historie te Leiden, te zamen met den heer Muller
Orang-oetans in Indië verzameld had. De waarheid is dat van deze heeren
alleen Sal. Muller op Borneo heeft gereisd, maar dat beiden gezamenlijk
de monographie over den Orang-oetan bewerkt hebben, voorkomende in de
meermalen vermelde “Verhand. over de Nat. Gesch.” enz., afd. Zoölogie.
Temmincks verhandeling over den Orang-oetan vindt men in zijne “Monographies
de mammologie” , T. H.
(2S) Ik denk dat hier bedoeld is Stuart Johnson, de jongste der zus-
ters-zonen van Sir James, die niet, gelijk zijne beide oudere breeders,
kapitein Brooke en Charles Johnson Brooke, welke laatste thans met den
titel en het gezag van Radja van Serawak is bekleed , den naam van zijn
oom heeft aangenomen.
Onder het corrigeeren van dit vel komt mij in handen het derde deel
van het “Tijdschrift voor Entomologie” , waarin de heer Snellen van Vol-
lenhoven eene afbeelding en beschrijving gegeven heeft van een nieuwen
vlinder van Sumatra , dien hij “Papilio Trogon” noemt. Eene vergelijking
van die afbeelding en beschrijving met hetgeen Waüace op blz. 67 zegt
over de “Ornithoptera Brookeana” , leidt tot de overtuiging, dat beide
identisch zijn of althans zeer weinig verschiRen. De in Engeland aange-
brachte exemplaren die men als “Ornithoptera Brookeana” beschreven heeft,
zijn allen van Borneo; daarentegen zijn de exemplaren, door den heer
Sn. v. V. als “Papilio Trogon” beschreven, allen van Sumatra. Dit is
waarschijnlijk het eenige verschil.