den is geheel hetzelfde en bestond lang voor de komst der Buropeanen.
(J) Ofschoon de Cacteeën in Amerika te buis behooren, zijn echter en-
kele soorten naar andere warme landen overgebracht, en daar weder ver-
wilderd, zoodat zij soms als deel der Flora van die landen beschouwd
zijn. Op de eilanden van den' Archipel vindt men, behalve Opuntia cochi-
nellifera en Opuntia, tomentosa, die beide voor de cochenille-cultunr worden
aangeplant, ook de stekelige Opuntia Dillenii, die thans algemeen
verspreid is en door sommigen voor inlandsch gehouden wordt. Onder de
Euphorbia’s hebb'en sommige soorten succulente, stekelige, bladerlooze
stengels, waardoor zij veel op Cacteeën lijken. Dit is onder anderen het
geval met Euphorbia antiquorum, die ook op Java tot omtuining ge-
bruikt wordt (Junghuhn, “Java” , I , bl. 232), en waarschijnlijk door
Wallace bedoeld is.
(ä) Deze soort komt nog niet voor in de monographie over de Pierieden
van den Indischen Archipel, door den heer Snellen van Yollenhoven uit-
gegeven als tweede gedeelte van zijn “Essai d’une Faune entomologique
de 1’Archipel Indo-Néerlandais” (’s Gravenh. 1865); maar is beschreven
en afgebeeld door Wallace zelven, in zijne Yerhandeling “on the Pieridae
of the Indian and Australian Regions” , in “Transactions of the Entomological
Society of London” , 3d Series, Vol. IV (1865—68), p. 337.
(6) Waarschijnlijk bedoelt Wallace den Goenong Agong of Piek van
Bali en den Goenong Rindjani of Piek van Lombok. Beide deze bergen
behooren tot de hoogste van den Indischen Archipel, en worden bij onze
schrijvers op wel 10,000 voet geschat. Bali heeffc behalve den Goenong
Agong nog een tweeden werkzamen vulcaan, den Goenong Bator, die
een weinig ten Noordwesten van den Agong lig t, maar op niet meer
dan 6000 voet geschat wordt. Daar echter de Bator veel meer vlammen
en rook uitwerpt dan de Agong, en men zou meenen dat hij van de
Noordkust beter kan gezien worden, doet zieh de vraag voor of Wallace
ook soms de beide vulcanen van Bali met elkander kan verward hebben.
(') Tropidorhyvclms is een ondergeslacht van Meliphaga of Philedon
en bestaat uit vogels ter grootte van lijsters, soms van duiven, eentoonig
van kleuren en vaak met een naakten hals. De meest bekende soort is de
Monnik of Lederkop (Tropidorhynchus corniculatus) , die zeer menigvuldig
is in Nieuw Zuid-Wallis, en vooral de aandacht trekt door de zonderlinge
geluiden die hij doet hooren, en waaraan hij onder andere den naam van
Four o’ clock te danken heeffc. Vele andere soorten van dit subgenus körnen
voor in Australie en de oostelijke eilanden van den Archipel, en
daaronder de in den tekst vermelde Tropidorhynchus Tim.oriensis, die,
volgens Sal. Muller, “Reizen in den Indischen Archipel,” I I , bl. 103,
dikwijls snoept uit de bamboezen kokers of van palmbladen gemaakte bak-
jes waarin de inboorlingen den palmwijn opzamelen, totdat hij beschon-
ken naar beneden tuimelt en , bijkans tot op den grond fladderend, zieh
met de wonderbaarlijkste slingeringen verwijdert. In plaats van Oriolus
Broderpii, zooals in den tekst en ook bij Wallace sta a t, moet Oriolus
Broderipi gelezen worden.
(8) Dit geldt vooral van de korte, dikke larven van Calandra Schach,
die veel in het merg van den sagoboom worden aangetrolfen. Deze larven
worden in haar eigen vet gebraden, terwijl alleen de kop wordt afgesne-
den en weggeworpen.
(9) Eng. “outriggers.” Bedoeld zijn, zoo ik mij niet bedrieg, spieren
die bij inlandsche vaartuigen aan de loefzijde worden uitgebracht, opdat
zieh bij sterken wind een deel der bemanning daarop plaatse, ten einde
het vaartuig in evenwicht te houden.
("’) ln tje , juister entjile, is een Maleisehe titel voor mannen en vrou-
wen van goede, ofschoon niet vorstelijke afkomst. De heer Klinkert, in
zijn “Supplement op het Maleisch-Nederlandsch Woordenboek van Dr. J. Pijn-
appel” , gist dat entjile afkomstig is uit het Chineesche Hokjan-dialect,
waar het voor oom, vaders jongeren broeder, als beleefde aanspraakstitel
gebezigd wordt.
( " ) Vgl. hier biz. 18 en wat omtrent de daar genoemde soorten van
vogels is aangeteekend biz. 34, noot 18. De soorten van Ptilotis op
Lombok voorkomende zijn limbata en virescens, waarvan de laatste beschreven
wordt in de verhandeling van Wallace “ on the birds of Flores,
Timor and Lombock”, in “Proceedings of the Zoological Society of London
for 1863” , p. 494.
( l!) Carpophaga aenea, eene soort die op Lombok en Flores voorkomt.
De vruchten waarmede deze duif hier gezcgd wordt zieh te voeden, zijn
die van den Gebang-palru, zooals een weinig lager nader blijken zal. Deze
vruchten zijn zoo hard, dat ze zelfs gebruikt worden als kralen voor den
Mohammedaanschen rozenkrans.
( ’3) Paralcyon gigantea of Dacelo gigantea, door de Engelschen