nen; en wanneer wij van de landdieren die thans eenig gewest
bewonen, rekenschap willen geven, kebben wij ons natuurlijk
slechts te bepalen tot zoodanige veranderingen als hebben plaats
gebad sedert bet voor het laatst uit den schoot der wateren
is verrezen. Na zulk eene laatste opbeiBng beeft Timor, ik durf
het met vertrouwen zeggen, geen deel van AustraliS uitgemaakt.
A A H I E E K J ä l S I N & I l B .
(') Heinrich Zollinger was geen Nederlander, maar een Zwitser in dienst
van het Nederlandsch Gouvemement. Hij was in Ned.-Indie van 1841 tot
1848 en van 1856 tot 1859, in welk laatste jaar hij den 19d™ Mei te
Probolinggo op Java stierf. Zollinger heeft zich nooit langen tijd achtereen
op Bali opgehouden, maar dat eiland herhaaldelijk bezocht. Zelf zegt hij
daaromtrent het volgende: “Ik zelf heb Bali het eerst bezocht in 1845 in
gezelschap van den Commissaris Major en met den Bromo het eiland om-
gevaren; in 1846 maakte ik den geheelen veldtocht in Boeleleng mede,
hegaf mij vervolgens naar Lombok en keerde over Bali naar Java terug.
Later heeft de heer Bosch, gecommitteerde voor de zaken van Bali en
Lombok, herhaaldelijk de goedheid gehad, mij op zijne tochten naar Boeleleng
en Djembrana mede te nemen. Mijn laatste bezoek gold het'Bator-
gebergte, bij welke gelegenheid ik den adsistent-resident van Bloemen
Waanders verzelde.” Over deze reizen op Bali en Lombok gaf Zollinger
bij zijn leven de volgende stukken u it: Een uitstapje naar het eiland B a li,
in “ Tijdschr. v. Ned.-Indie”, Jg. VH., Dl. IY. (vgl. Jg. VTTT, Dl. IV,
biz. 235); Het eiland Lombok, in “Tijdschr. v. Ned. Ind.” Jg. IX, Deel
H ; Reis over de eilanden Bali en Lombok, in “Verhand. v. h. Bat.
Gen.” , Deel XXn. Eenige jaren na zijn dood verscheen in Petermann’s
“Mittheilungen” voor 1864: “Bin Zug nach dem Gebirge Bator a u f der
Insel B a l i” welk stuk ook vertaald voorkomt in “Bijdragen tot de Taal-
Land- en Volkenk. van Ned. Ind.”, derde volgreeks, Deel I.
Zollinger’s nagelaten papieren schijnen nog veel belangrijks te bevatten.
Nog in 1866 verscheen in het tijdschrift “die Natur” eene reeks artikelen
van hem afkomstig, getiteld: “die mehlgebenden Pflanzen Java’s.”
(s) Over Ploceus hgpoxantha vgl. biz. 269, over de gesjachtsnamen
Megalaema en Sturnopastor, biz. 62, noot 11, en biz. 264, noot 19.
Copsychus, een geslacht van de familie der Turdinae of lijsters, heet bij
Swainson Gryllivora, vandaar bij Wallace g r a s s h o p p e r t h r u s h , wat
ik door s p r i n k h a a n e t e n d e l i j ster heb uitgedrukt. Chrysonolus is
bij Swainson de naam van een tropisch geslacht van Spechten, dat zieh,
even als onder de bonte spechten van noordelijk Europa Apternus tridac-
ty lu s, kenmerkt door het schier volkomen gemis van den vierden teen of
duim. Als type van dit geslacht geldt Chrysonotus tig a van Java, vroeger
Picus Javanensis geheeten. Kaup heeft tig a tot den naam van het genus
gemaakt, en dien ten gevolge heet deze soort ook Tig a Javanensis. Tiga
is een Maleisch woord dat drie beteekent enop de d r i e t e e n e n van
deze vogels wijst.
(3) Charles Allen, die zieh hi Januari 1856 van Wallace bij zijn vertrek
van Borneo scheidde, zooals aan het slot van het vijfdo hoofdstuk verhaald
werd, voegde zieh weder bij hem in Januari 1858, toen hij op Amboina
vertoefde, zooals wij in hoofdst. XX zulien zien. Later zond Wallace hem
tot completeering zijner verzamelingen naar onderscheidene eilanden die hij
zelf niet Icon bezoeken, onder andere naar Flores en Solor. Ziedaaroverna-
der hoofdst. XXXVH. De verzameling door Allen op Flores gemaakt, leverde
nevens Wallace’s eigen verzamelingen van Lombok en Timor de voornaam-
ste bouwstoffen voor de meermalen aangehaalde verhandeling “on the birds
of Timor, Flores and Lombock” in “Proceedings of the Zoölogical Society
of London for 1 8 6 3 waarbij ook eene volledige lijst van alle van die
eilanden bekende soorten van vogels gevoegd is.
C) Tan het geslacht Ptilonorhynchus (Ptilorhynchas) , dat tot de
Corvinae behoort, kent men twee soorten van AustraliS en eene derde
kleinere van Nieuw-Guinea. Deze vogels maken, volgens de waarnemingen
van Gould, uit takjes en gras een soort van prieel of berceau, dat zij bo-
vendien met vederen, schelpen en dergelijke versieren en waarin de man-
netjes speien om de wijfjes te lokken. Vandaar de naam b ow e r - b i r d ,
dien ik met pr iSe lvoge l vertaald heb. Calyptorhynchus is een uitslui-
tend Australisch geslacht van groote papegaaien, die nauw verwant zijn met
24