wit. Zij zijn langwerpig en aan het eene einde iets of wat spit-
ser, van vier tot vier en een halven duim lang en van twee
en een kwart tot twee en een kalven duim breed.
Als eenmaal de eieren in het zand zijn nedergelegd, bekümmert
de moeder er zieh verder niet om. Als de jonge vogels
de sehaal hebben verbroken, worstelen zij zieh door het zand
naar boven en loopen dadelijk het bosch in. De heer van Dui-
venbode van Ternate verzekerde mij dat zij kennen vliegen op
denzelfden dag waarop zij zijn uitgebroed. Hij had eenige eieren
medegenomen aan boord van zijn schoener, die in den nacht
uitkwamen, en des morgens reeds vlogen de jonge vogels heen
en weder in de kajuit. Neemt men den grooten afstand (vaak
van 10 tot 15 palen) in aanmerking, dien deze vogels afleg-
gen om hunne eieren op de geschikte plaats te leggen, dan
schijnt het zeer vreemd dat zij er verder geen zorg voor dra-
gen. Toch is niets meer waar, dan dat zij dit noch doen noch
kunnen doen. Daar verschillende hennen hare eieren achter-
eenvolgens in hetzelfde gat leggen, zou het haar onmogelijk
zijn hare eigen eieren te onderscheiden; en het voedsel ver-
eischt voor zulke groote vogels (en geheel uit afgevallen vruch-
ten bestaande) kan alleen worden verkregen wanneer zij rond-
zwerven over een uitgestrekt district, zoodat, wanneer het aan -
tal vogels dat in den broeitijd naar deze kleine kuststrook af-
komt, en dat vele honderden bedraagt, genoodzaakt was in
de nabuurschap te blijven, zeker velen van honger zouden om-
komen.
In den bouw der voeten van dezen vogel kunnen wij eene
reden vinden waarom hij afwijkt van de levenswijze zijner
naaste verwanten, de Megapodii en Talegalli, die aarde, bladeren,
steenen en takjes tot een vervaarlijken hoop opstapelen,
en daarin hunne eieren begraven. De pooten van den Maleo
zijn naar evenredigheid in lang niet zoo groot of sterk als bij
deze vogels, terwijl zijne klauwen, in plaats van lang en sterk
gebogen, kort en recht zijn. Echter zijn de teenen aan deba-
sis door eene Sterke huid verbonden en vormen zij een bree-
den, krachtigen voet, die, gedragen door een vrij lang been,
wel geschikt is om het l'osse zand weg te krabben (dat onder
den arbeid in een wäre hagelbui opstuift) , maar toch niet zon-
der veel inspanning die groote hoopen van allerlei afval zou
kunnen samentasten, die de groote grijpklauwen van denMe-
gapodius niet gemak bijeenbrengen.
Wij kunnen ook 1 naar ik meen, in de bijzondere organisa-
tie van de geheele familie der Megapodidäe of Loophoenders
een reden vinden, waarom zij zoo ver van de gewone levenswijze
der geheele klasse van de vogelen afwijken. Daar ieder
ei zoo groot is dat het de onderbuiksholte geheel vult en slechts
met moeite door de wanden van het bekken wordt doorgela-
ten, wordt een aanmerkelijke tijd (volgens de inboorlingen
omstreeks 13 dagen) vereischt eer ieder volgend ei tot vollen
wasdom kan komen. ledere vogel legt in elk seizoen zes tot
acht of zelfs meer eieren, zoodat er tusschen het eerste en
het laatste eene tusschenruimte ligt van twee of drie maan-
den. Indien nu deze eieren op de gewone wijze werden uitgebroed
, zouden öf de ouders gedurende dit lange tijdvak aan-
houdend moeten zitten broeden, öf indien het broeden eerst
aanving nadat het laatste ei was gelegd, zouden de vroegere
zijn blootgesteld aan de kansen van siecht weder of aan ver-
woesting door de gröote hagedissen, slangen en andere die-
ren waarvan dat district wemelt, omdat zulke groote vogels
natuurlijk ver zouden moeten afzwerven om het noodige voedsel
te erlangen. Hier schijnt het dus dat zieh een geval voor-
doet, waarin de levenswijze van een vogel rechtstreeks kan
worden in verband gebracht met zijne exceptioneele organisa-
tie; want men zal toch wel niet willen beweren, dat die af-
wijkende lichaamsbouw en die bijzondere eischen der voeding
opzettelijk aan de Megapodidae werden gegeven, opdat zij die