sing zijn zij vast aan clkandtT gebonden en tcvens aan een
zwaren bamboestaak die op hen rust en bestemd is om alleen
het voetpad uit te maken, terwijl een dünnere, daarboven ge-
spannen, een vaak zeer waggelenden steun voor de banden
oplevert. Wanneer de brug over eene rivier moet geslagen
worden, kiest men eensdeels een overhangende boom om haar
aan op te hangen, en steunt men haar anderdeels door staken
die in schuinschen stand van den oever een eindweegs over
den stroom reiken, zoodat het plaatsen van palen in de rivier
Dajaksclie brug van bamboe.
zelve, die aan wegvoering door den stroom onderhevig zouden
zijn, geheel wordt vermeden. Moet een pad over een afgrond
aangelegd worden, dan maakt men van boomen en wortels
gebruik om de bamboezen op te hangen, terwijl op voegzame
plaatsen uit insnijdingen of spleten in de rotsen steunsels om-
hoog rijzen, of, zoo deze onvoldoende zijn, onmetelijke bamboezen,
50 of 60 voeten lang, aan de randen der steilte of
aan boomen in de diepte w,orden vastgemaakt. Dagelijks
worden deze bruggen door mannen en vrouwen met zware
REIS IN HET BINNENLAND. 133
lasten betreden, zoodat gebreken dadelijk ontdekt en, daar
het materiaal steeds ter hand is, ook onmiddellijk verholpen
worden. Wanneer het pad loopt over zeer hobbeligen grond
en in zeer nat of zeer droog weder glibberig wordt, maakt
men van het bamboe een ander gebruik. Men snijdt dan twee
stukken van ongeveer eene el lang en maakt er aan de beide
uiteinden gaten in , waardoor men pennen drijft, die dus
stevige en gemakkelijke treden vormen, terwijl de toestel met
weinig moeite en in weinige oogenblikken kan worden ver-
vaardigd. ’tl s niet te loochenen dat veel van dit alles in een
paar jaar vergaan of verrot is , maar het kan zoo gemakkelijk
vervangen worden, dat het toch nog voordeeliger uitkomt dan
het gebruik van een harder en duurzamer hout.
Maar niets is merkwaardiger in het gebruik dat de Dajaks
van het bamboe weten te maken, dan de hulp die het hun
verschaft in het beklimmen van hooge boomen, door het in-
drijven van pennen op de wijze die ik vroeger (blz. 92) be-
schreven heb. Deze manier wordt altijd aangewend bij de in-
zameling van was, dat tot de belangrijkste voortbrengselen
des lands kan gerekend worden. De honigbij van Borneo
hangt gewoonlijk hare raten op onder de takken van den
Tapanboom (n), die zieh als een toren boven alle andere
boomen van het woud verheft en wiens gladde cylindervor-
mige stam dikwijls tot honderd voet omhoog stijgt zonderver-
takking. De Dajaks beklimmen deze hooge boomen in de
duisternis (1s), hunne bamboeladder opbouwende naarmate zij
hooger stijgen, en halen reusachtige honigraten naar beneden.
Deze verschaffen hun in de eerste plaats een heerlijk maal van ho-
nig en jonge bijen (14) , en vervolgens het was dat zij in denhandel
brengen, om metde opbrengst het zoozeer begeerde koperdraad,
alsmede de oorringen en met goud omzoomde doeken te koopen,
waarmede zij zieh zoo gaarne versieren. In het beklimmen
van doerian- en andere boomen, die zieh reeds op 30 tot 50