en er is eene kleine, maar zeer achtenswaardige klasse van
Parzische groothandelaars (3). Behalve deze allen vindt men
er een aantal Javaansche matrozen en huisbedienden, zoowel
als kooplieden uit Celebes, Bali en vele andere eilanden van
den Archipel. De baven is opgevuld met oorlogschepen en
koopvaarders van verschillende Europeesche natien, Maleisehe
prauwen en Chineesche jonken: schepen van honderden tonnen
last naast visschersbooten en veerschuiten van het kleinste
kaliber; en de stad bevat fraaie publieke gebouwen en ker-
ken, Mohammedaansche moskeeen, Hindoescbe pagoden, Chi-
neescbe kapellen, fraaie huizen voor de Europeanen, kolossale
pakhnizen, zonderlinge oude Klingaleescbe en Chineesche
bazars en lange voorsteden van Chineesche en Maleiscbe butten.
Onder de veelsoortige bevolking vormen de Chineezen ver-
reweg bet meest in ’t oog loopende deel, en trekken de blik-
ken van den vreemdeling in de eerste plaats tot zicb; want
hun aantal en hunne nooit rüstende drukte brengen bem schier
in den waan, dat hij in eene stad van Cbina verplaatst is. De
Chineesche handelaar is doorgaans welgedaan, beeft een rond
gezicht en een blik waaraan men den man van gewicht en
den koopman erkent. Hij draagt, even als de geringste koeli,
een lossen witten kiel en een wijde blauwe of zwarte broek,
maar van fijner stof, en is altijd net en zindelijk; zijn lange
staart met roode zijde omstrikt, hangt af tot op zijne hielen.
Hij heeft in de stad een welvoorzienen winkel of magazijn en
op het land een goed ingericht huis. Hij houdt een fraai paard
en een bendi, en elken avond kan men hem blootshoofds een
toer zien rijden om de frissche koelte te genieten. Hij is rijk,
hij is eigenaar van önderscheidene toko’s en handelschepen,
hij leent geld op hoogen interest en goed onderpand, hij weet
voordeelige zaken te doen en wordt ieder jaar dikker en
rijker.
In den Chineeschen bazaar ziet men honderden kleine winSINGAPORE.
39
kels, waarin men een zonderling allerlei van aardewerk en
ellewaren ziet uitgestald, en een menigte artikelen tot verwon-
derlijk geringe prijzen verkocht worden. Men koopt er fret-
boren voor een stuiver het stuk, wit katoenen garen voor een
halven stuiver de vier kluwens, en pennemessen, kurketrek-
kers, buskruit, schrijfpapier en vele andere artikelen even
goedkoop of nog goedkooper dan te huis. De winkelier is uiter-
mate beleefd; met de grootste bereidvaardigheid toont hij u
alles wat hij heeft, en als gij niets koopt blijft hij even te-
vreden. Hij laat zieh een weinig afdingen, maar niet zooveel
als de Klings, die schier bestendig het dubbele vragen van
wat zij wenschen te bekomen. Indien gij eenige kleinigheden
bij hem koopt, zal hij u later toespreken zoo dikwijls gij zijn
winkel voorbijgaat, u noodigen om binnen te komen en te
gaan zitten, en een kop thee van hem aan te nemen; en gij
verbaast u er over hoe het mogelijk is, dat hij een bestaan
kan vinden, waar zoovelen dezelfde snuisterijen verkoopen. De
kleermakers zitten aan, niet op een tafel, en zoowel zij als
de schoenmakers werken goed en goedkoop tevens. De bar-
biers hebben overvloed van werk met het scheren der hoofden
en het reinigen der ooren, voor welke laatste verrichting zij
een grooten toestel van tangetjes, lepeltjes en schuiertjes ter
hand hebben. In de buitenwijken der stad vindt gij timmerlie-
den en smeden bij dozijnen. Eerstgenoemden schijnen zieh
hoofdzakelijk bezig te houden met het maken van doodkisten
en van rijk geschilderde en versierdekleederdoozen. Delaatsten
zijn meestal geweermakers, die de kunst verstaan om een cy-
lindervormige ijzeren staaf uit de hand tot een loop te boren.
Met deze langwijlige werkzaamheid ziet men hen dagelijks bezig
, en zij slagen er in om een geweer met vuursteenslot af te
werken op eene wijze die hun alle eer aandoet. Overal op de
straten ziet men venters van Water, groenten, vruchten, soep
en agar-agar (een gelei uit zeewier bereid), die zieh onder