vrnchten at van een lagen boom. Dit was het eenige exem-
plaar dat het mij ooit gelukte door een enkelen kogel te
dooden.
Den 24sten Jnni kwam een Chinees mij roepen om een Majas
te schieten, die, naar zijn zeggen, zieh in den omtrek van
zijn huis, bij de kolenmijnen, ophield. Toen wij op de plaats
aangekomen waren, hadden wij eenige moeite.om het dier op
te sporen, dat zieh in de bosschen begeven had, die daar
zeer rotsig en moeilijk te betreden waren. Ten laatste ont-
dekten wij het boven in een zeer hoogen boom en konden
zien dat het een mannetje was van de eerste grootte. Zoodra
ik gevuurd had, ging de Majas hooger den boom op, maar terwijl
hij dit deed vuurde ik andermaal, en nu zagen wij dat een
zijner armen gebroken was. Hij had nu den hoogsten top
van een reusachtigen boom bereikt, en begon dadelijk rondom
zieh de takken af te breken en kruiselings over elkander te
leggen, ten einde zieh een nest te bouwen. Het was belang-
wekkend te zien, hoe goed hij zijne plaats had gekozen en
hoe snel hij zijn ongeschonden arm in elke richting uitstrekte,
zware takken met het grootste gemak afbrak en ze zoodanig
samentastte, dat hij in weinige minuten eene dichte massa van
gebladerte had gevormd, die hem volkomen voor onze blik-
ken verborg. Klaarblijkelijk was hij voornemens hier den nacht
door te brengen, en waarschijnlijk zou hij zieh dan, zoo zijne
wond het niet belette, den anderen morgen vroeg hebben weg-
gemaakt. Ik herhaalde dus onderscheidene malen mijn schot,
in de hoop van hem zijn nest te doen ruimen; maar, ofschoon
ik overtuigd was dat ik hem geraakt had, daar hij zieh bij ieder
schot een weinig bewoog, was hij er niet toe te krijgen zijne
plaats te verlaten. Ten laatste hief hij zieh op, zoodat de helft
van zijn lichaam zichtbaar was, en zakte toen langzamerhand
in66n, zoodat de kop op den rand van het nest bleef liggen.
Ik achtte het nu zeker dat hij dood was, en trachtte den
Chinees en zijn kameraad over te halen om den boom te veilen;
maar het was een zeer groote, en daar zij den geheelen
dag gewerkt hadden, waren zij er op geenerlei wijs toe te
bewegen. Den volgenden morgen begaf ik mij bij het krieken
van den dag weder naar de plaats, en daar bet hoofd onver-
anderlijk in denzelfden stand was gebleven, was er nu bij
mij geen twijfel meer, of de Majas was dood. Ik bood nu
aan vier Chineezen ieder het loon van een ganschen dag, in-
dien zij den boom dadelijk wilden veilen, dewijl ik vreesde
dat eenige uren zonneschijn ontbinding op de oppervlakte van
de huid zouden te weeg brengen; maar na den boom eenigen
tijd aangestaard en onderzoeht te hebben, verklaarden zij dat
hij te groot en te hard was, en wilden zij het niet beproe-
ven. Had ik mijn aanbod verdubbeld, dan zouden zij het
waarschijnlijk hebben aangenomen, daar de taak niet meer
dan twee of drie uren zou hebben gevorderd, en zoo ik hier
ter plaatse slechts een voorbijgaand bezoek had gebracht, zou
ik ongetwijfeld dus hebben gehandeld. Maar daar ik mij hier
gevestigd had en er nog eenige maanden dacht te vertoeven,
zou het siechte politiek geweest zijn in den beginne al te
ruim te betalen, daar ik dan later voor een minder loon niets
zou hebben kunnen gedaan krijgen.
Van nu af kon men gedurende eenige weken eene wolk
van vliegen den geheelen dag rondom den dooden Majas zien
zweven; maar na eene maand ongeveer werd alles stil, en
blijkbaar werd het lichaam allengs gedroogd onder den invloed
der loodrecht vallende zonnestralen, ofschoon die ook door
tropische regenvlagen werden afgewisseld. Twee of drie maanden
later beklommen twee Maleiers, op het aanbod van een
dollar, den boom, en lieten de gedroogde overblijfselen
naar beneden. De huid was nagenoeg ongeschonden en om-
sloot het skelet, benevens millioenen poppen van vliegen en
andere insecten en duizenden van twee of drie soorten van