vermelde gebouw behoorlijk geborgen was, zette ik alleen
den weg voort naar den waterval, die nog ongeveer een
kwart paal verder ligt. De rivier is liier omstreeks 20 el breed,
en stört zieh uit een kloof, die door twee loodrechte wanden
van kalksteen gevormd wordt, over een afgeronde massa van
basaltrots van eene hoogte van omstreeks 40 voet naar bene-
den, twee bogen vormende die door een smallen rotswand
ge'scheiden zijn. Het water verspreidt zieh heerlijk over deze
oppervlakte in een dun blad van schuim, dat krinkelt en
dwarrelt in een reeks van concentrische kegels, tot het zieh
beneden in een fraai, diep bekken verzamelt. Dicht längs den
rand van den waterval leidt een smal en uiterst hobbelig pad
naar de rivier daarboven, en slingert zieh eenige honderden
eilen ver längs den zoom des waters onder de overhangende
rotsen en somtijds door het water heen. Daarna wijken de rot-
sen een weinig terug en la ten aan de eene zijde een met hout
bedekten oever vrij, waarover de weg zieh voortzet, totdat
na omstreeks een halven paal een tweede, kleinere waterval
bereikt wordt. Hier scliijnt de rivier uit een hoi te' voorschijn
te treden, daar de rotsen boven haar zijn ingestort, zoodat zij
haar bed versperren en haren verderen loop tegenhouden. Den
val zelven kan men slechts bereiken längs een pad dat opstijgt
achter een kolossaal rotsblok, ’t welk gedeeltelijk van den berg is
afgestort, eene ruimte' van twee of drie voet overlatende, die
den toegang baant tot eene donkere kloof, welke zieh tot in het
hart van den berg uitstrekt, maar die ik, dewijl zulke toonee-
len mij reeds overvloedig bekend waren, mij niet genoopt
voelde nader te onderzoeken.
Den stroom een weinig beneden dezen. tweeden waterval
overstekende, volgde ik een pad dat ongeveer 500 voet längs
een steile helling opwaarts gaat, en vervolgens door eene kloof
naar eene enge vallei voert, ingesloten door volkomen loodrechte
rotswanden van aanzienlijke hoogte. Een halven paal
verder wendt deze vallei zieh plotseling rechts en wordt niet
meer dan een spieet in den berg. Deze zet zieh weder een
halven paal ver voort, terwijl de wanden elkander langzamer-
hand naderen, tot zij niet meer dan twee voet van elkander
verwijderd zijn, terwijl de bodem weder rijst tot een steilen p as,
die waarschijnlijk naar eene andere vallei voert, welke ik echter
den tijd niet had om te verkennen. Terugkeerende naar
het punt waar de spieet begon, volgde ik het hoofdpad in eene
wending links, die door het droge bed eener beek en daarna
over een bergkruin voert, ter hoogte van ongeveer vijftig voet
door een fraaien natuurlijken rotsboog overwelfd. Vandaarging
een steil pad benedenwaarts door dicht kreupelhout, dat slechts
nu en dan qön afgrond of ver verwijderde rotsige bergen liet
doorschemeren. Waarschijnlijk zou mij dat pad weder naar de
vallei der hoofdrivier gebracht hebben. Deze streek lokte in
hooge mate tot nader onderzoek uit, maar er waren verschil-
lende redenen waarom ik niet verder durfde gaan. Ik had geen
gids en geen verlof om het grondgebied van Boni te betreden
(6) , en daar het invallen der regens ieder oogenblik kon
verwacht worden, was het mogelijk dat de buiten hare oevers
getreden rivier mij den terugtocht zou versperren. Ik maakte
echter van mijn kortstondig bezoek het best mogelijk gebruik
om mij eenige kennis van de natuurlijke voortbrengselen de-
zer streek te verschaffen.
De enge kloven leverden onderscheidene fraaie insecten op
die mij geheel nieuw waren, en een merkwaardigen nieuwen
vogel, de Phlegoenas (7) tristigmata, een groote grondduif
met gele borst en kruin en purperen nek. Het boven beschre-
ven ruwe. pad is de groote weg van Maros naar het Boe-
gineesche land over het gebergte. Gedurende het regenseizoen,
wanneer de rivier haar gansche bed vult en voortsnelt tusschen
loodrechte klippen die vele honderden voeten lioog zijn, ishet
geheel onbruikbaar. Maar zelfs ten tijde van mijn bezoek was