Onder het beste stelsel van opvoeding zijn de kinderen, voor
hun eigen welzijn en dat der maatschappij, aan een zacht des-
potisme onderworpen, en hun vertrouwen op de wijslieid en
goedheid van hen die dit despotisme verordenen en uitoefenen,
is het behoedmiddel tegen de booze driften en het gevoel van
vernedering, die onder min günstige omstandigheden daaruit
zouden ontspringen.
Nu bestaat er niet slechts een oppervlakkige overeenkomst,
rnaar in vele opzichten een volstrekte gelijkheid in de betrek-
kingen tusschen kind en vader, leerling en meester aan de
ééne zij de, en die tusschen een onbeschaafd volk en zijne be-
schaafde beheerschers aan de andere. Wij weten (of meenen
althans te weten) dat de kundigheden en de nijverheid, de ze-
den en gebruiken van den beschaafden mensch die van den
mensch in den wilden Staat overtreffen, en deze laatste erkent
dat ook zelf naarmate hij met meer beschaafden in nauwere
aanraking komt. Hij bewondert de grootere bekwaamheden van
den beschaafde en is er trotsch op zoodanige gebruiken van
hem over te nemen, als met zijne traagheid, zijne driften of
zijne vooroordeelen niet al te zeer in strijd zijn. Maar evenals
het eigenzinnig kind of de luie schoolknaap, die nooit gehoor-
zaamheid geleerd hadden en nooit er toe gebracht waren om
te doen wat zij uit eigen beweging niet zouden gedaan heb-
ben, in de meeste gevallen geene vordering in kennis of manieren
zouden maken; even zoo weinig, ja nog minder, zou
de wilde, met de reeds ingewortelde gewoonten van den vol-
wassen leeftijd ende overgeleverde vooroordeelen van het ras,
zonder eenigen sterkeren prikkel dan bloote voorschriften, zelfs
met al den steun dien het voorbeeld daara'an geven kan, beschaafde
gewoonten aannemen, behalve misschien in eenige
weinige gevallen waarin zij hem eer schadelijk dan voordeelig
zouden zijn.
Indien wij overtuigd zijn dat wij het recht hebben ons het
bestuur over wilde rassen aan te matigen en ons in hun land
te nestelen; en wanneer wij het vervolgens onzen plicht achten
al het mogelijke te doen om onze onbeschaafde onderdanen
te ontwikkelen en tot de hoogte te brengen waarop wij zel-
ven staan, dan moeten wij ons niet te zeer laten afsehrikken
door het geroep over “despotisme” en “slavernij;” maar dan
moeten wij van het gezag dat wij verwierven, gebruik maken,
om heu te nopen tot werk dat hun wellicht niet geheel naar
den zin is, maar dat naar onze overtuiging een onvermijdelijke
schrede is op den weg van zedelijken en naaterieelen vooruit-
gang. De Nederlanders hebben in de middelen die zij tot dat
einde^ hebben aangewend, veel wijs overleg aan den dag ge-
legd. Zij hebben in de meeste gevallen het gezag der inland-
sche hoofden, wien het volk gewoon is eene gewillige gehoor-
zaamheid te betoonen, gehandhaafd en versterkt; en door in-
vloed te oefenen zoowel op het verstand als op het eigenbelang
van deze hoofden, hebben zij in de zeden en gewoonten
der bevolkingen veranderingen te weeg gebracht die, zoo zij
haar rechtstreeks door vreemdelingen waren opgedrongen, ver-
bittering en waarschijnlijk zelfs opstand zouden veroorzaakt
hebben.
Bij het doorzetten van zulk een stelsel hangt veel af van
het karakter des volks: wat op de bene plaats voortreffelijk
slaagt, zou op de andere slechts voor een klein deel kunnen
worden ingevoerd. In de Minahasa zijn de natuurlijke leer-
zaamheid en schranderheid van het ras bevorderlijk geweest
aan een snellen vooruitgang; en het verdient uit dit oogpunt
bijzondere opmerking dat zieh in de onmiddellijke nabijheid der
stad Menado een stam ophoudt van een veel minder handelbaren
aard, de zoogenaamde Bantiks, die tot kiertoe aan alle po-
gingen van het Nederlandsch Gouvernement om hen tot systematische
cultures te brengen, hardnekkig wederstand hebben
geboden. Dezen verheeren nog steeds in een ruweren toestand,