lang genaamd, van wien ik vernam dat zes palen verder een
dorp was gelegen, Pango ( ls) geheeten, dat, daar het pas was
aan'gelegd, een groote lioeveelheid boschgrond in zij ne nabij-
heid had. Hij beloofde mij, indien ik last had mij daar op te
honden, een klein huis te mijner beschikking te stellen.
Den volgenden morgen ging ik de beete bronnen en mod-
dervulcanen bezoeken, waardoor deze plaats vermaard is. Een
schilderachtig pad, dat zieh door plantages en ravijnen heen-
kronkelt, bracht ons tot een fraai cirkelvormig bekken van
omstreeks veertig voet doorsnede, omzoomd door een kalk-
aardigen rand, zoo regelmatig en zuiver gebogen, als wäre
hij een werk der kunst. Dit bekken was gevuld met helder
water, dat het kookpunt zeer nabij kwam, en wolken van
stoom met een Sterken zwavelreuk rezen daaruit op. Aan de
eene zijde loopt het bekken over, zoodat zieh een kleine stroom
van heet water vormt, die op een afstand van een honderd eilen
nog te warm is om er de hand in te honden. Een weinig
verder, midden in een stnk woest bosch, bevinden zieh twee
andere bronnen, niet zoo regelmatig van omtrek, maar blijk-
baar veel heeter, daar zij in een Staat van gedurige opborre-
ling verkeeren. Bij tusschenpoozen van eenige minuten had
hier eene belangrijke ontsnapping van stoom plaats, waardoor
eene kolom water ter hoogte van drie of vier voet werd
opgestuwd.
Wij begaven ons vervolgens naar de modderwellen, die on-
geveer een paal verder liggen en nog veel merkwaardiger zijn.
Op een hellend stuk grond ,• in eene geringe uitholling van den
bodem, is een klein meer van vloeibaar slijk, dat blauwe,
roode en witte plekken vertoont en op vele plaatsen hevig
kookt en schuimt. In de verharde klei daarom heen ziet men
een aantal kleine wellen en kraters met kokend slijk gevuld.
Het schijnt dat deze onophoudelijk gevormd worden, en wel
zoo dat zieh aanvankelijk een klein gat vertoont waaruit een
kolom van stoom en kokend slijk oprijst, ter wij 1 dit laatste,
wanneer het zieh verhardt, een kleinen kegel vormt met een
krater in het midden. De bodem is over eenige uitgestrektheid
zeer onveilig, daar hij klaarblijkelijk op geringe diepte vloeibaar
is, en de oppervlakte onder elke drukking doorbuigt even
als dun ijs. Bij eene der kleinere slijkkolommen aan den rand,
die het mij gelukte te naderen, stak ik de hand uit om te
beproeven of zij werkelijk zoo heet was als het scheen, toen
ik een droppel slijk, die mij op den vinger spatte, als kokend
water voelde branden. Op geringen afstand bespeurde ik een
vlakken kalen rotsbodem, zoo effen en heet als de vloer van
^gp^bven, en klaarblijkelijk niets anders dan een oude opge-
droogde en verharde modderpoel. Honderden eilen in den omtrek,
waar zieh banken van roodachtige en witte klei bevon-
den, die tot het witten van muren wordt gebruikt, was de grond,
even onder de oppervlakte, nog zoo heet, dat men in scheuren van
eenige duimen diepte en waaruit een Sterke zwavelachtige damp
oprees, ter nauwer nood de hand kon houden. Men verhaalde
mij dat eenige jaren te voren een Fransch reiziger, die deze
modderwellen bezocht, zieh te dicht bij het vloeibare slijk
waagde, zoodat de dünne korst brak en hij door den vreese-
lijken ketel werd verzwolgen (19).
Deze blijken van Sterke bitte zoo dicht bij de oppervlakte
des bodems, over eene groote uitgestrektheid, maakten grooten
indruk op mij, en ik kon mij nauwelijks van het denkbeeid
ontdoen dat dit land ieder oogenblik door een . vreeselijk on-
geval bedreigd wordt. Met dat al is het waarschijnlijk dat al
deze openingen inderdaad veiligheidskleppen zijn, en dat de
ongelijkheid van den weerstand der verschallende deelen van
de aardkorst te allen tijde eene zoodanige ophooping van kracht
zal voorkomen, als vereischt zou worden om een eenigszins
uitgestrekt terrein op te heffen en te bedelven. Omstreeks ze-
ven palen ten Westen van deze plaats ligt een vulcaan, die