de buitenhelft nabij het ondereinde en aan de binnenhelft
in het midden en naar de spits toe, en worden gevormd
door streepjes en merkjes die in verwante soorten zeer ge-
woon zijn, maar hier gewijzigd en versterkt zijn in dier voege,
dat zij den bedriegelijken schijn der aderen van een blad inet nieer
volkomenheid te weeg brengen. De kleur van de achterzijde
der vleugels verschilt aanmerkelijk in tinten, maar is toch
altijd aschbruin of roodachtig op de wijze van verdord groen.
De gewoonte van dezen vlinder is om zieh steeds te midden
der dorre bladeren aan een takje te hechten, en wanneer hij
dns met dicht toegeklapte vleugelen stil zit, heeft hij geheel
het voorkomen van een blad van matige grootte, dat een weinig
gebogen en verschrompeld is, terwijl de tegen elkander
gedrukte staartjes der ondervleugels, die op het takje rüsten,
zieh volkomen als een bladsteel voordoen. De pooten, met welker
middelste paar het insect zieh vasthoudt, worden tusschen
het loof en de twijgjes niet opgemerkt, en de kop met de
sprieten is zoodanig tusschen de vleugels teruggetrokken en
in eene als opzettelijk daarvoor gevormde keep verborgen, dat
er niets hoegenaamd van bespeurd wordt. Dat alles bijeenge-
voegd brengt eene zoo zonderlinge en volkomene vermomming
te weeg, dat men er zieh niet genoeg over verbazen kan; en
de gewoonten van het insect brengen mede, dat het van al
de kansen op veiligheid die het aan deze merkwaardige ge-
lijkenis op een blad te danken heeft, op de voordeeligste
wijze gebruik maakt. In de vlucht vindt het genoegzame be-
scherming in zij ne eigene snelheid, maar indien het in den
Staat van rust evenzeer in het oog viel, zou het spoedig de
prooi zijn van insectenetende vogels en reptilien, die in de
tropische bosschen zoo overvloedig zijn, en niet lang aan ge-
heele verdelging ontkomen.
Eene zeer nauw met de beschrevene verwante soort, Kal-
lima Inachis, bewoont Hindostan en is daar zeer gemeen,
zoodat in elke verzameling die van de Himalaja’s naar Europa
gezonden wordt, exemplaren daarvan voorkomen. Wanneer
men een aantal van deze onderzoekt, zal men bevinden, dat
er geen twee aan elkander gelijk zijn, maar dat al de ver-
scheidenheden die gelijkenis op dorre bladeren gemeen heb-
ben. Elke schakeering van geel, aschgrauw, bruin en rood
wordt hier aangetroffen en op vele exemplaren komen plak-
keu en vlekken voor, gevormd door kleine zwarte stippen, die
zoo volkomen gelijken op de kleine zwammen die op vele
bladeren groeien, dat men op het eerste gezicht niet kan na-
laten te gelooven, dat zulke zwammen zieh op de vlinders
zelven hebben vastgezet.
Indien deze buitengewone toenadering een op zieh zelf staand
verschijnsel was, zou het zeer moeilijk zijn daarvan eenige
verklaring te geven; maar ofschoon zij wellicht het meest
volkomen geval van beschermende nabootsing uitmaakt dat
tot dusverre bekend werd, zijn er toch in de natuur hon-
derden zoodanige gelijkenissen, waaruit het mogelijk is eene
algemeene theorie af te leiden van de wijze waarop zij lang-
zamerhand zijn ontstaan. Het beginsel van het gedurig ont-
staan van verscheidenheden, en dat der “natuurkeus” of het
in stand blijven van dezulke die de beste levensvoorwaarden
bezitten, zooals het is uitgewerkt door Darwin in zijn be-
roemd boek “Origin of species” (12), geeft ons den grondslag
voor zulk een theorie aan de hand; en ik heb zelf gepoogd
het op al de voornaamste gevallen van nabootsing toe te passen
in een artikel, geplaatst in de “Westminster review” voor
1867 en getiteld: “Nabootsing en andere beschermende gelijkenissen
bij dieren,” waarnaar iedere lezer verwezen wordt die
meer van dit onderwerp wenscht te weten.
Sumatra is bijzonder rijk aan apen, en te Lobo-raman Melden
zieh groote scharen dezer dieren op in de boomen die
het wachthuis overschaduwden, zoodat ik daar de schoonste