meeü aan versohillende soorten van groote neushoornvogels en
is een dier feiten in de natuurlijke historie, waarin de waar-
heid in onwaarschijnlijkheid de verdichting voorbijstreeft (*9).
A AN T E JBKE E IN Ö BN .
(1) Tijdens het Britsche tusschenbestuur werd de naam van Munt o k ,
ter eere van lord Minto, den Gouv.-Gen. van Britsch-Indiö, in het bijna
gelijkluidende “Minto” veranderd. Deze nieuwe naam heeft echter , uitge-
nomen in Engelsche geschritten en kaarten, spoedig weder voor den ouden
plaats gemaakt.
(2) De heer Pruys van der Hoeven, “Een woord over Sumatra, in
bricvon”, II, bl. 80, schat de bevolking van Palembang op 50,000 zielen,
waaronder 2,500 Chineezen, 1700 Arabieren en andere vreemde Ooster-
lingen en 105 Europeanen. De stad is verdeeld in 57 wijken, waarvan
39 op den noordelijken of linker-oever der rivier liggen, de 18 overige
op den rechter-oever.
(3) De bedoelde heuvel is de Boekit Seboentang, die in hooge eerwordt
gehouden, omdat men hem voor de begraafplaats houdt van Iskander
Dzoe’l-kamein, van wien men gelooft dat de voormalige Palembangsche
vorsten afstamden. “Dit graf ligt op een der heuvelen, op ongeveer een
uur roeiens boven en bewesten de hoofdplaats, in een zeer fraai oord, en
is omgeven van zeer hooge, zware boomen, waarin honderden van in
hunne rust nimmer gestoorde eekhoorns zieh ophouden, die, ' gewoon in
ruime mate voedsel te ontvangen van de offeraars welke het graf bezoe-
ken en met welriekende bloemen en kruiden bestrooien, op het geluid der
menschelijke stem terstond afdalen en aan deze statige plaats eene zonder-
linge levendigheid bijzetten.” W. L. de Sturler, “Proeve eener beschrij-
ving van het gebied van Palembang” (Groningen, 1843), bl. 190.
(4) Een weinig boven de hoofdplaats en de vereeniging der hoofdrivier,