thans ook uitgerloofd, die zieh als een nieuwe eruptiekegel uit den ouden,
ingestorten krater van den Panggerango verheffe, en , zooals Jnnghuhn zegt
( “Java , I I , blz. 18), “majestueus in de lucht opstijgt, om uit dehoogte
op den ouden kraterrand neder te zien.” De Mandala-wangi hangt door
den bergrug Pasir-alang onmiddellijk samen met den Gedeh. Deze ver-
eenigingsrug rijst tot 7870, de Gedeh tot 9230, de Mandala-wangi tot
9326, de oude kratermuur Panggerango slechts tot 8150 parijsche voeten
boven de zee.
Den weg door Wallace genomen kan men in Tunghuhn’s beschrijving
niet volgen; maar Junghuhn zelf meldt ons (blz. 21), dat, na zijnbezoek
in 1839, de hortulanus te Buitenzorg Teysmann van Tjipanas eenwegnaar
den top heeft aangelegd. Dit is dus de weg door Wallace betreden. Zoo
veel is zeker, dat hetgeen Wallace den top van den Panggerango noemt,
de Mandala-wangi i s , wiens naam niet bij hem voorkomt.
C°) Juister “rhinoceros-perk” of “rhinoceros-kraal.”
(36) Vgl. Junghuhn’s “ Java” , I I , blz. 20.
(3‘) De meest gewone Nederlandsche namen dezer planten zijn: groote
en kleine weegbree, moes-melkdistel en bijvoet. Er zijn nog meer andere
bij ons in het wild groeiende planten die op Java geheel in dezelfde soorten
gevonden worden, zooals de gekrulde zuring (Jtnmex crispus), de gemeene
muur (Stellaria mediä) , de zwarte nachtschade (Solanum, mgrum) , het
ddnjarige beemdgras (Poa annud), en Waarschijnlijk de kleine brandnetel
( Urtica urens). Zie Miquel, “Flora van Ned. Indie”, I 1, blz. 9 9 4 ,1 0 5 5 ,
I I , blz. 637, m , blz.- 259 , en I 2, blz. 227.
(” ) Deze plaats, ofschoon vroeger niet genoemd, was toch door Wallace
reeds bezocht; want zij ligt aan den postweg die van Buitenzorg over den
Megamendong naar de Preanger-regentschappen voert, aan de helling van
genoemden berg en op eene hoogte van ruim 3000 voet boven de zee.
Zij is alleen merkwaardig door eene gemeente van inlandsche Christenen ,
welker opkomst reeds van 1678 dagteekent.
A C H T S T E HOOFDSTUK.
SUMAT R A-
(November 1861 tot Januari 1862).
De mail-stoomboot tusschen Batavia en Singapore bracht mp
naar Muntok (of zooals op Engelsche kaarten Staat “Minto” (')),
de voornaamste stad en haven van Bangka. Hier vertoefde ik
een paar dagen totdat ik eene boot kon krijgen om straat
Bangka over en de rivier van Palembang op te varen. Eenige
wandelingen in de omstreken van Muntok leerden mij, dat
het land zeer heuvelachtig is en bedekt met rotsen van gra-
niet en kleigesteenten, met een dorre en armelijke boschvege-
tatie. Insecten kon ik nagenoeg niet vinden. Met een groote
open zeilboot stak ik over naar den mond der rivier van Palembang
en huurde daar in een visschersdorp eene roeiboot,
om mij de rivier op naar de hoofdplaats te brengeneen af-
stand te water van ongeveer honderd (Eng.) mijlen. Wanneer
niet een Sterke en günstige wind ons wat voorthielp, konden
wij alleen bij vloed vooruitkomen. De oevers der rivier ston-
den onder water en waren geheel met nipa-palmen omzoomd,
zoodat de uren dat wij voor anker lagen, traag voorbijgingen.