pagnie heeft het oog gehad op den koperrijkdom van dit gebied en droeg
in 1665 eene zending derwaarts op aan Hugo Culemborg, die in zijn rap-
port mede. van den in den tekst vermelden koperberg gewaagt, waarop
men uit de woning van den Radja van Oemasan (Vemas-e ?) het uitzicht had.
Vöör die woning lag een stuk koper met keisteen overdekt, een voet dik
en l j ä 2 voet lang en breed, dat, volgens het verhaal van den Radja,
van den berg was afgespoeld. De inwoners durfden uit bijgeloof die plaats
niet naderen, en verhaalden dat hier vroeger twee heilige buifels weidden,
die steenen aten en gezuiverd koper weder uitwierpen, en dat het groote
stuk koper ontstaan was uit eene metamorphose van 6dn dezer buifels, bij
gelegenheid dat hij in een padi-veld gevallen en door een schot gedood
was. In 1668 erkenden de vorst van Manatoetoe en de hoofden van Add
het oppergezag der Compagnie, maar reeds in 1669 werden zij door de
Portugeezen tot afval gedwongen. Sedert bleef dat gebied een twistappel
tusschen de beide natien.
("’) De uitkomst van deze onderzoekingen in het Portugeeseh gedeelte
van Timor schijnt oppervlakkig niet zeer aanmoedigend voor de kopermijn-
ontginning in het Nederlandsch gedeelte. Wat daarover vroeger en tot
omstreeks 1850 is voorgevallen, kan men kortelijk vermeld vinden in het
“Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek van Ned. Indie” (Amst., 1869),
art. Timor , D. III, blz. 970. In 1865 is de zaak op nieuw opgevat
door den Heer J. S. Crawfurd te Batavia, die, onder sanctie van het Ned.
Gouvernement, in 1868 overeenkomsten tot het graven van koper heeft
aangegaan met de hoofden van Djenilo, Hameno en Beboki, en thans
slechts op het noodige kapitaal wacht om den arbeid aan te vangen. De
heer H. de Bruyn, oud-Directeur der burgerlijke openbare werken in Ned.
Indie, heeft zieh deze zaak aangetrokken en haar, onlangs in de reeds
vermelde brochure: “Ontwerp van kopermijn-ontginning op het eiland Timor”
, aan de aandacht der Nederlandsche kapitalisten aanbevolen.
Ik moet hierbij opmerken dat de mislukking der kopermijn-ontginning
op Portugeeseh Timor op zieh zelve toch eigenlijk volstrekt niet bewijst,
dat ook op Nederlandsch Timor zulke pogingen een siechten uitslag zou-
de i hebben. De onderzoekingen daar vroeger door den mineraloog Ferdinand
von Sommer, en later onder opzicht van den heer Thomas, koper-
mijn-directeur te Melbourne, in het werk gesteld, hebben duidelijk getoond,
dat in de bovengenoemde landschappen werkelijk rijke en uitgestrekte koperaderen
gevonden worden, die ook voor den eventueelen afscheep günstig
gelegen zijn.
( Il) Deze beschrijving der kleederdracht is onvolledig. Klaarblijkelijk
hebben de mannen op de plaat ook nog den tweeden doek gewoonlijk
door de Timoreezen gedragen, den doek namelijk die het bovenlijf bedekt,
over de schouderen hangt en tot de heupen daalt, maar gedurende de
wärmste uren van den dag als een wrong om de lendenen wordt gewon-
den. De beide doeken zijn doorgaans aan elkander gelijk, ieder omstreeks
2 Ned. eilen lang en van acht tot twaalf palmen breed, in het midden
w it, en aan de uiteinden met meer of min breede, eifen roode of gestreepte
en gebloemde zoomen versierd. Dit is althans in het Nederlandsch gedeelte
van Timor het geval. Doeken van dezen vorm en kleur worden alleen op
Timor en de naburige eilanden gevonden.
. ( IS) De heiligheid of onschendbaarheid waaraan men den naam van
p o m a 1 i geeft, en die aan bergen, rivieren, bosschen, boomen en wat
niet al wordt toegekend, berust meestal op overlevering, maar kan ook
bij bijzondere gelegenheden, door tusschenkomst van eene Hasse van erfe-
lijke bezweerders, aan nieuwe voorwerpen worden medegedeeld.
(1S) Dit is wat te algemeen gesproken. In het Nederlandsch gedeelte
vindt men eenige vorsten en hoofden die de hervormde leer belijden; in
het Portugeesche gebied zijn vele zoogenaamde katholieken, wier Christendom
echter alleen daarin bestaat, dat zij gedoopt zijn en een kruis op
de borst dragen. In het algemeen kan men echter zeggen, dat de arbeid der
zendelingen op dit eiland slechts zeer weinig vruchten heeft gedragen.
( ) Ik merkte boven reeds op dat het Portugeeseh Gouvernement in
de laatste jaren eene poging in die richting heeft gedaan. Of echter dat
Gouvernement de middelen bezit om zieh genoeg te doen gelden en tegen-
over den vermoedelijken weerzin der bevolking zijne plannen door te zetten,
zal de uitkomst moeten leeren. Maar zou het, na hetgeen wij noot
8 opmerkten, wel zoo volstrekt noodig zijn de toevlucht tot dwang te
nemen ? Zou niet de ,hulp van Europeesch kapitaal en Europeesche intelli-
gentie genoegzaam zijn om het doel te bereiken?
( ) Over de Eucalypti zie noot 13 op blz. 33. Van het geslacht Mentha
(munt) behoort, zoover men tot dusver wist, slechts £6ne soort tot
de Flora van Ned. Indie, t. w. de Mentha Javanica, wier voorkomen
op Java, Sumatra en de Philippijnsche eilanden geconstateerd is (Miquel