met het geslacht Pachyrhynchns, eene groep die bijna tot de
Philippijnsche eilanden beperkt en op Borneo, Java en Malakka
geheel onbekend is. Ook eenige vlinders die mij nog niet
waren voorgekomen, werden spoedig mijn buit. De weg was
goed bescbaduwd en werd klaarblijkelijk veel door vee en
paarden betreden. Weldra hoorde ik ook een paar schoten
vallen, en bij mijne jongens körnende, bevond ik dat zij twee
exemplaren geschoten hadden van eene der fraaiste bekende
soorten van koekoeken, Phoenieophaus callirhynchus. Deze
vogei ontleent zijn naam aan zijn breeden snavel, die in na-
genoeg gelyke deelen schitterend geel, rood en zwart is ge-
kleurd. De staart is buitengewoon lang en fraai, metaalglanzig
purper, terwijl het gevederte van het licbaam eene liebte
koffie-kleur toont. Het is een der karakteristieke vogels van
Celebes en tot dat eiland beperkt (s).
Nadat wij een paar nren hadden rondgedrenteld, kwamen
wij aan eene kleine rivier, die zoo diep was, dat zelfs paarden
slechts zwemmende den overkant konden bereiken. Wij
moesten dus terngkeeren, maar daar wij hongerig begonnen
te worden en het water der bijna stilstaande rivier te drabbig
was om te drinken, gingen wij naar een huis dat wij op
eenige honderden eilen afstands bespeurden. In het plantsoen
daarom heen zag ik eene kleine hut pp palen, die mij voor
rustplaats zeer geschikt voorkwam. Ik trad dus binnen, en
vond er eene jonge vrouw met een zuigeling. Zij reikte mij
eene kan met water, maar scheen uitermate verschrikt. Ik
zette mij evenwel op den drempel neder en gelastte mijne
jongens de provisien aan te dragen. Maar terwijl Badroen ze
mij overreikte, bemerkte bij den zuigeling en schrikte terug
alsof bij een slang had gezien. Het kwam mij daarop dade-
lijk voor den geest, dat dit eene dier hutten zou zijn waarin,
even als bij de Dajaks op Borneo en vele andere wilde stammen,
de kraamvrouwen na hare bevalling een tijd lang in
afzondering leven, en dat wij zeer verkeerd hadden gedaan
met die binnen te treden. Wij maakten ons dus voort en vroe-
gen verlof om ons ontbijt te nuttigen in het nabijgelegen woon-
huis des gezins, wat natuurlijk werd toegestaan. Onder den
maaltijd werden al mijze bewegingen door drie mannen, twee
vrouwen en vier kinderen nauwkeurig gadegeslagen; zij wend-
den de oogen niet van mij af totdat ik gedaan bad.
Op onzen weg huiswaarts op het heetste van den dag had
ik het geluk drie exemplaren te vangen van eene fraaie
Ornitboptera, de grootste, volkomenste en schoonste der kapel-
len. Ik trilde van vervoering toen ik het eerste exem-
plaar uit mijn net haalde en bevond dat het volkomen onge-
schonden was. De grondkleur van dit prächtige insect was
een rijk glanzig bronsachtig zwart, terwijl de ondervleugels
fijn met wit gemarmerd en door een rij groote vlekken van
het schitterendst satijnachtig geel omzoomd waren. Het lichaam
was geteekend met geschaduwde vlekken van wit, geel en
vurig oranje, terwijl kop en borststuk donkerzwart waren.
Aan de onderzijde waren de vleugels satijnachtig wit en de
vlekken längs den zoom half zwart en half geel. Ik staarde
op mijn prooi met de grootste belangstelling, daar ik aanvan-
kelijk dacht dat het eene geheel nieuwe soort was. Later bleek
het echter slechts een verscheidenheid te zijn van Ornitho-
ptera Bemus, eene der zeldzaamste en merkwaardigste soorten
van deze zoo hoog gewaardeerde groep. Ik ving ook nog onder-
scheidene andere nieuwe en fraaie kapellen. Toen wij in onze
tijdelijke woning waren teruggekeerd, hing ik, uit bijzondere
zorg voor de schatten van insecten die ik verzameld had, de
doos aan een bamboe, waaraan ik geen spoor van mieren
ontdekken kon, en zette mij daarop aan het onthuiden mijner
vogels. Gedurende den arbeid wierp ik telkens een blik op
de kostbare doos, om mij te overtuigen dat geene indringers
genaderd waren, totdat ik, na wat langer dan gewoonlijk in