zeer zou spijten, en dat, als wij maar een oogenblik wilden
wachten, alles zou terecht komen. Ik gaf mijn paard aan Ali
en ging zelf te voet; later echter zette Ali zieh achter den
stalknecht van den heer Eoss, en zoo kwamen wij behouden
en wel, ofschoon wel wat warm en vermoeid, weder te huis.
Te Mataram legden wij een bezoek af ten huize van Goesti
Ged6 Oka (7) , een der Lomboksche prinsen, die bevriend was
met den heer Carter, en mij beloofd had mij geweren te laten
zien door inlandsche werklieden gemaakt. Twee geweren werden
mij getoond, waarvan het ¿¿ne zes, het andere zeven voet
lang was, met boorgaten van evenredige wijdte. De loopen
waren getrokken en goed afgewerkt, ofschoon niet zoo keurig
als aan Europeesche geweren. De lade was welgemaakt en
strekte zieh uit tot aan het einde van den loop. Een groot
deel der oppervlakte was met gouden en zilveren versierselen
ingelegd, maar de sloten waren van Engelsche musketten
afkomstig. De Goesti verzekerde mij echter, dat deKadja een
man had die sloten kon maken en ook loopen kon trekken.
De werkplaats waar deze geweren gemaakt worden, en ^.e werk-
tuigen daarbij gebruikt, werden ons vervolgens getoond en
verdienden zeer de aandacht. Alles wat zichtbaar was bestond
in een open keet met twee kleine ovens van klei. De blaas-
balg was gevormd door twee bamboezen cylinders met zuigers
die met de hand bewogen werden en een regelmatigen lucht-
stroom te weeg brachten. De beweging was zeer gemakkelijk,
daar de zuigers met een dik bekleedsel van vederen omwon-
den waren, die als een klep werkten. Beide cylinders hadden
gemeensehap met dezelfde buis, terwijl de eene zuiger rees
als de andere daalde. Een langwerpig stuk ijzer op dengrond
diende tot aanbeeld, en een kleine schroef was aan den uit-
stekenden wortel van een boom buiten de keet vastgemaakt.
Behalve eenige hamers en vijlen maakte het opgenoemde al
de werktuigen uit waarmede een oud man deze fraaie geweren,
beginnende van het ruwe hout en ijzer, geheel afwerkte. *
Ik was verlangend te weten hoe die lange loopen geboord
werden, die volkomen juist schenen te zijn en, naar men zegt,
uitmuntend treffen; maar toen ik er den Goesti naar vroeg,
kreeg ik het raadselachtig antwoord: “Wij bedienen ons van
een korf vol stee-
nen.” Daar ik mij
volstrekt niet kon
voorstellen wat hij
daarmede bedoel-
de, vroeg ik hem
of ik niet eens kon
zien hoe het ge-
daan werd, waarop
¿en van een twaalf-
tal kleine jongens
die om ons heen
liepen, werd uit-
gezonden om de
korf te halen. Spoe-
dig keerde hij met
dat vreemdsoortig
boorwerktuig ter ug,
waarop de Goesti
mij het gebruik
daarvan verklaar-
de. Het is niets an- Het boren van een geweerloop.- ders dan een Sterke
van bamboe gevlochten korf, door welks bodem een stang
is gestoken van omtrent drie voet lengte, die op hare plaats
wordt gehenden door eenige stokjes, aan de bovenzijde van
de korf stevig met rotans vastgebonden. Het ondereinde van
deze stang is met een ijzeren ring beslagen, en er is een