opium of begeerlijke snuisterijen te verlokken tot bet maken van schulden,
met arbeid te kwijten. • Deze middelen kan hij zelfs ten deele niet aan-
wenden: de Javaan is niet geneigd tot dronkenschap en de sterke drank
wordt hem door zijn godsdienst verboden; bij de aanbieding van opium
zou de planter stuiten op het monopolie van het “vaderlijk” gouvernement,
dat zelf de noodige zorg draagt dat het den Javaan daaraan niet ont-
breke, en even goed daaruit als uit het cultuurstelsel zijne millioenen trekt.
Op de begrooting voor 1870 is de opbrengst van het opium-monopolie
alleen voor Java op /' 11,248,000 geraamd, eenesom bijna gelijk aan de
opbrengst der landrente, die op / 12,500,000 wordt begroot. Het geven
van voorschotten in geld is zeker bij de vrije cultuur tamelijk algemeen ; maar
overtuigend is onlangs door den heer Verkerk Pistorius aangetoond, dat' dit on-
der Maleiers en Javanen geen middel is door de particulière nijverheid ingevoerd
om den inlander aan zieh te verbinden, maar een inheemsch gebruik en noodzake-
lijk gevolg van den toestand waarin de inlandsche maatschappij verkeert (“Tijd-
schrift v. N. I.”, Jg. 1869, Dl. H , blz. 238), en toch heeffc het voor-
beeld van den heer Holle op het huurland Waspada getoond, dat ook dit
bezwaar niet onoverkomelijk is (“Tijdschrift v. N. I.” , Jg. 1868, Dl. H,
blz. 442, 443). Eindelijk mag men niet uit het oog verliezen, d a t, zoo de
vrije arbeid in sommige gevallen tot eene soort van slavemij leidt, de
gedwongen arbeid uit zijn aard eene soort van slavemij is.
(s) Deze voorstelling van het cultuurstelsel is in hooge mate onjuist en
veel te günstig. Voor het ontginnen van den grond en den aanleg der
plantages werd niets betaald. Nooit is iets anders betaald dan het gele-
verde product. Yoor de suiker, indigo en andere cultures werd beschikt
over een deel der gronden van de bevolking, de sawah’s die zij
voor hare eigen rijstcultuur aangelegd had. Aan de nieuw aangelegde
koffietuinen arbeidde de bevolking jaren lang voor niet, daar-het nieuwe
plantsoen eerst in het vierde jaar vruchten draagt. Daar alleen voor het
product eene — in vele gevallen in verhouding tot den gevorderden arbeid
uiterst geringe — betaling plaats had, liep de bevolking de risico van
siechte oogsten en misgewas, ook dan wanneer, ten gevolge der bevelen
van onkundige' ambtenaars, plantages waren aangelegd op ongeschikte
gronden of met verwaarloozing der vereischte voorzorgen. Aan den anderen
kant evenwel werden de cultuur-procenten niet uit het loon der bevolking,
maar door het Gouvernement betaald. Thans zijn van de verschillende cultures
alleen nog koffie en suiker overgebleven, al de andere zijn inge-
trokken omdat zij öf aan het Gouvernement verlies in plaats van winst
opleverden, öf althans de winst zoo gering was, dat zij tegen het nadeel
daardoor aan de bevolking berokkend niet kon opwegen. Ik moet mij hier
tot deze körte aanduiding van de onjuistheid der voorstellingen van Wallace
bepalen. Al de nadeelen van het. cultuurstelsel voor de inlandsche bevolking,
en zelfs voor het Moederland, naar behooren in het licht te stellen
, zoü veel meer ruimte vorderen dan aan deze noot kan gewijd worden,
en is, na zooveel als daarover reeds geschreven is, inderdaad onnoodig
te achten.
(7) Hier verkeert de schrijver in een zonderlinge illusie. De Javaan, bij
het cultuurstelsel steeds op prentah (bevel) en onder gedurig opzicht ar-
beidende, heeft alle zelfstandigheid verloren en zelfs den rijstbouw ver-
leerd. Ik wil eene enkele getuigenis, die van een bij uitnemendheid deskundige
, aanhalen. “Het schijnt een vrij welgevestigd denkbeeid te zijn” ,
schrijft de heer H. A. van der Poel, “zoo niet bij allen, dan toch bij
zeer velen, en wel voornamelijk bij ’s lands ambtenaren, dat men zieh op
het stuk van den rijstbouw moeilijk op den inlander kan verlaten; dat de
inlander aansporing en aanmoediging noodig heeft, en zonder een en ander
zijne velden niet zou bewerken. Dit is eene zeer verkeerde voorstelling der
zaak. De waarheid i s , dat de Javaansche landbouwers, door een opeen-
stapeling van regelingen, voortspruitende uit overlading met arbeid, deels
zonder loon, door eene. macht van verordeningen en velerlei bijkomende
omstandigheden van gewichtigen aard, . . . tot eenen staat van afhanke-
lijkheid van hunne hoofden vervallen zijn, die hen met betrekking tot de
rijstcultuur eenige trappen lager gebracht heeft, dan waarop zij vroeger
stonden. Daaruit is ontstaan die beruchte onverschilligheid. De steeds
klimmende overheersching heeft hen als het ware tot machines gemäakt,
en zij wagen het niet, iets aan den rijstbouw te öndememen, alvorens
bevelen van het dorpshoofd te hebben ontvangen, daar buitendien velen
door verloop van tijd zoo onwetend zijn geworden, dat zij zelfs de padi-
soorten niet meer weten te onderscheiden, waarin zij door vele dorpshoofden
en denkelijk al de aanzienlijke hoofden geevenaard worden. De dorpshoofden
geven ook geene bevelen meer, hunne stem mag niet meer gehoord worden
anders dan bij wijze van echo. Hoewel zij van ouds de erkende zaakkun-
digen in de padicultuur zijn, is het hun tegenwoordig alleen vergund,