aardbeving gevoelen, die minstens drie minuten duurde, en zoo hevig was
dat de huizen der Europeesche zendelingen, aldaar en te Mansinam, ge-
deeltelijk instortten en geheel onbewoonbaar werden. Ter nanwer nood konden
de bewoners zieh naar buiten spoeden. Te gelijker tijd steeg de zee, tot
drie malen toe, acht a tien voet boven de gewone hoogte en sleepte al
de aan het .strand op palen staande hnizen der inlanders mede naar de
diepte. Op het Arfak-gebergte werden dienzelfden nacht groote ynren ge-
zien. Bij het aanbreken van den dag vertoonden zieh op dien berg breede,
van alle gewassen ontbloote plaatsen, en scheuringen waaruit rook en damp
omhoog stegen. Slagen als van den donder deden zieh bij voortduring hoo-
ren , terwijl tot op den 24sten Mei steeds bij tusschenpoozen schokken van
aardbeving werden gevoeld. Van de inlanders die de helling van den Arfak
bewonen, zijn velen omgekomen; het aantal slachtoffers wordt minstens
op 200 geschat. .N a den 25sten Mei hebben de aardschuddingen zieh nog
van tijd tot tijd herhaald, maar minder hevig. De richting der eerste schud-,
dingen was, volgens opgave der zendelingen , cirkelvormig en verticaal,
die der latere schokken horizontaal. Op het Arfak-gebergte hebben zware
aardstortingen plaats gehad en schijnen con of meer bergtoppen te zijn
nedergestort, terwijl op andere plaatsen de grond schijnt te zijn ingezakt.
Bij tusschenpoozen zijn de aardbevingen tot in de maand Augustus blijven
voortduren.”
(" ) Op elk der eilanden Borneo en Celebes wordt een hooge berg aan<-
getroffen, die soms voor een ouden vulcaan is gehouden. Op Borneo is het
de Kina Baloe (vgl. Junghuhn’s “Java” , I I , bl. 1292); doch bij de be-
klimming van dezen berg door de heeren Low en St. John is gebleken,
dat hij geheel uit eene granietmassa hestaat. (Zie “Tijdschr. v. Ned. Ind.”
Jaarg. 1869, D. I , bl. 130 v.) Op Celebes is het de Piek van Bantagng
nabij het uiteinde van het zuidwestelijk schiereiland. (Zie Pijnappel’s “Geogr.
van N. I.”, bl. 6 , 7 , 128). Zeker is het dat in die streken warme bron-
nen voorkomen (zie “Nat. Tijdschr. v. N. I .” , D IX, bl. 466); maar
voor ’t overige ontbreekt het aan alle gegevens die tot eene bepaalde uit-
spraak kunnen leiden. Ik merk hier* nog op, d a t, volgens Pijnappel, de Piek
van Bantagng identisch is met den Lompo Battang, die, daarentegen op
de kaart van Zuid-Celebes van Versteeg in den “Atlas van Ned. Ind.”,
als een afzonderlijke, meer noordwaarts gelegen bergtop voorkomt, ook
Bobo Karaeng geheeten. De Hollander “Land- en Volkenkunde,” D. I I ,
AANTEEKENINGEN OP HET EERSTE HOOFDSTUK. 33
biz. 574, 2e uitgave, onderscheidt ook beide bergen, maar houdt Bobo
Karagng voor den eigenlijken naam van de Piek van Bantaëng.
(15) Wallace heeft hier ongetwijfeld vooral het oog op de uitgestrekte
alang-alang-velden, die op Java, Sumatra en andere eilanden voorkomen.
Het alang-gras {Imperata Arundinacea) staat steeds gereed om de door
het woud en de cultuur verlaten plaatsen dadelijk in te nemen, en waar
het eenmaal meester i s , zal het natuurlijke boseh niet licht weder ontkie-
men. Zie Junghuhn’s “Java,” I , bl. 289, Miquel’s “Sumatra,” bl. 32.
'( l3) Vooral Eucalyptus alba en Eucalyptus obliqua, de eerste volgens
Miquel, “Flora van N. I.,” .I, bl. 398, bekend bij den inlandschennaam
van kajoe poetih,, en waarschijnlijk doorgaans bedoeld waar van kajoe-poetih-
boomen op Timor sprake i s , maar verschillend van den kajoe-poetihboom
der MolukkenipAfeZaZeaca cajeputi, die de bekende kajaputolie oplevert.
Zie beneden hoofdst. XXVI. Men vindt de Eucalypti in verbazend g root
aantal en in de grootste verscheidenheid van soorten in Nieuw-Holland.
( I4) De Galapagos-Archipel, nabij de Westkust van Peru en Ecuador, werd
uit geologisch, zoologisch en botanisch oogpunt nauwkeurig onderzocht door
Darwin en beschreven in zijn verhaal der reis van “the Beagle,” hoofdst. XVH.
(16) Men heeft het voorkomen van olifanten op Borneo dikwijls betwij-
feld; zie mijn “Borneo’s Wester-afdeeling,” Dl. I , bl. XII der Inleiding.
Wallace maakt van dien twijfel geen gewag en spreekt in hoofdst. IX ander-
maal van olifanten op Borneo als van eene bekende zaak. Werkelijk schijnen
zij in het noordoostelijk deel des eilands lang niet zeldzaam te zijn, schoon
men er in het Nederlandsch gedeelte niet van hoort. Zie “Tijdsch. v. N. Ind.” ,
Jaarg. 1869, Dl. I , bl. 436, noot.
( 16) De banteng of wilde os (Bos Sondaïcus) van Java verschilf, volgens
de beschrijving onzer natuurkundigen (“Verhand. over de Nat. Gesch. der Ned.
overz. bezitt.” , afd. Zoologie, blz. 45 , 200, 204), volstrekt niet van dien van
Borneo, en ook Wallace spreekt in hoofdst. IX van wilde ossen aan Java en Borneo
gemeen, zonder van eenig verschil te gewagen. Andere soorten van wilde
runderen zijn op deze eilanden in het geheel niet bekend. De woorden in den
tekst, die zouden doen denken dat elk dier eilanden eene bijzondere soort van
■wilden os had die ook op het vasteland voorkomt, zijn mij daarom niet helder. Ik
vermoed een blooten calami lapsus in plaats van : de wilde os van Borneo en
Java, die lang voorondersteld werd alleen aan dit laatste eiland eigen te zijn.
(17) De eigenlijke opossums zijn in Amerika te huis. Men geeft echter