gewoond en met eene Hollandsclie dame gehuwd was, en deze
noodigde mij vriendelijk om ten zijnent mijn intrek te nemen,
totdat ik eene verblijfplaats zou gevonden liebben die mij paste.
Hier woonden zoowel een Nederlandsche Adsistent-resident, als
een Eegent of Javaanscbe prins. De plaats is net en heeft een
iraaie met gras begroeide ruimte', op de wijze van een dorps-
plein, waarop een prächtige vijgeboom prijkt, van een soort
verwant met den Banianen-boom van Hindostan, maar hooger (1S).
Onder de schaduw van dezen boom wordt aanboudend een soort
van markt gehouden, en komen de inlanders te zamen om te
lanterfanten en te keuvelen. Den dag na mijne aankomst reed de
lieer Ball met mij naar het dorp Modjo-agong, waar hij bezig
was een huis met toebehooren te bouwen voor een tabakshandel,
waarbij de tabak doör inlanders geplant en met voor-
schotten betaald wordt, eenigermate in de manier van den
indigohandel in Britsch-Indie. Op onzen weg derwaarts Melden
wij stil, om een brok te zien van de overblijfselen van de oude
stad Modjopahit, bestaande uit twee hooge massa’s van ge-
bakken steen, die naar allen schijn de zijden eener poort
hadden uitgemaakt. Ik was verhaasd over de verwonderlijke
schoonheid en volkomenheid der brikken; zij zijn buitengewoon
fijn en hard, met scherpe hoeken en eilen oppervlakten. Met
groote nauwkeurigheid zijn zij op elkander gelegd, zonder
zichtbare mortel of cement, en,op wat wijze danook, zoodanig
bevestigd, dat de voegen nauwelijks merkbaar zijn ensomtijds
de beide oppervlakten op eene geheel onbegrijpelijke wijze zijn
samengegroeid. Zulk verwonderlijk metselwerk heb ik voor
noch na ooit gezien. Beeldhouwwerk was hier niet te zien,
maar wel velerlei sterk vooruitspringende nitstekken en fraai ge-
modeleerd lijstwerk. Men vindt hier sporen van gebouwen over
vele mijlen afstands in alle richtingen verspreid, en schier onder
elken weg of voetpad vindt men een grondslag van gebakken
steen, — de geplaveide straten der onde stad. In het huis van
den Wedono of het districtshoofd van Modjo-agong zag ik een
fraai beeid in verheven werk uit een lava-blok gehouwen, en
dat in de nabijheid van het dorp onder den grond begraven
was gevonden. Töen ik den wensch uitdrukte om eenige proeve
van dien aard te bezitten, vroeg de heer Ball het van den
Wedono, die, tot mijne verbazing, mij dadelijk het beeid ten
Een oud Bas relief.
geschenke aanbood. Het stelt de Hindoesche godin Doerga voor,
op Java gewoonlijk Loro Djongrang (de verheven maagd) ge-
noemd. Zij heeft acht armen en staat op den rüg van een
knielenden stier. Met de benedenste rechterhand houdt zij den
staart van den stier vast, terwijl zij met de daaraan beant-
woordende linkerhand het haar omklemt van een gevangene,