allen aan de twee eerstgenoemde eilanden gemeen en ont-
breken op het laatste. Van de drie slankapen (Semnopithecus)
die Sumatra bewonen, heeft het er 66n met Borneo gemeen,
maar de twee soorten van Java zijn aan dat eiland bijzonder
eigen (13). Zoo zijn ook het groote Maleische hert (Knsa
eqnina) en het dwerghert, Tragulus kanchil, aan Sumatra en
Borneo gemeen, en heeft Java in Tragulus Javanicus een
eigen dwerghert dat elders niet voorkomt ('4). De tijger wordt
wel is waar op Java en Sumatra, maar niet op Borneo aange-
troffen; doch daar het bekend is dat dit dier goed zwemt,
kan het wellicht zijn weg van het eene naar het andere eiland
dwars over straat Sunda 'gevonden hehben; men kan echter
ook aannemen dat het Java reeds vöör zijne scheiding van
het vasteland bewoonde, en om eenige ons onbekende reden
op Borneo is uitgestorven.
Ten opzichte der vogelen heerscht eenige onzekerheid, omdat
die van Java en Sumatra zooveel beter dan die van Borneo
bekend zijn; maar de hooge ouderdom waartoe het bestaan
van Java als afzonderlijk eiland opklimt, wordt niettemin door
het aantal zijner soorten die niet op de andere eilanden voor-
komen, duidelijk aangewezen. Java heeft niet minder dan
zeven soorten van duiven die het bijzonder eigen zijn, Sumatra
slechts een. Van de tweeerlei papegaaien van Java strekt
de eene zieh uit tot Borneo, geen van beide tot Sumatra (1S).
De twee soorten van trogons die op Java voorkomen, zijn tot
dit eiland beperkt, terwijl van de soorten die Sumatra bewonen,
ten minste twee zieh tot Malakka en 66ne tot Borneo
uitstrekken. Een groot aantal vogels die aan Malakka, Sumatra
en Borneo gemeen zijn, ontbreken op Java. Van dezen noem
ik slechts den Argus-fazant, de prächtige vuurkleurige en ge-
oogde fazanten van de geslächten Euplocomus en Polyplectron,
den gekuifden patrijs (Rollulus coronatus), het Malakkasche
papegaaitje (Psittinus incertus), den grooten gehelmden neushoornvogel
(Buceroturus galeatus), den fazant-achtigen grond-
koekoek (Carpococcyx radiatus), den rose-gekuifden bijeneter.
(Nyctiornis amicta), den grooten gaper (Corydon Sumatranus)
en den kleinen groenen rotshaan (Calyptomena viridis) (l6).
Aan den anderen kant hebben wij in den pauw, den groenen
boschhaan, twee blauwe grondlijsters (Arrenga cyanea en
Myiophonus üavirostris), de fraaie roodkoppige duif (Ptilonopus
porphyreus), drie breedstaartige grondduiven (Macropygia) en
vele anderen, belangwekkende vogels die nergens in den Archipel
buiten Java gevonden worden (,7).
De insecten leveren ons soortgelijke feiten, voor zoo ver men
zieh op de gegevens verlaten kan; maar de groote menigte
der verzamelingen die bepaaldelijk op Java gemaakt zijn, zou
wellicht aan dit eiland een te groot overwicht geven. Even-
wel bestaat te dien opzichte minder gevaar bij de Papilioniden
of ridderkapellen, wier groote gestalte en schitterende kleu-
renpracht ten gevolge heeft gehad, dat zij overal de aandacht
der verzamelaars getrokken hebben. Men kent 27 soorten van
Java, 29 van Borneo en slechts 21 van Sumatra (ls). Vier
van deze zijn uitsluitend tot Java beperkt, terwijl Borneo slechts
twee soorten en Sumatra eene heeft die elders niet voorkomen.
Doch hoe zeer Java zieh afzondert, zal het best blijken bij
paarswijze rangsehikking der eilanden, met aanduiding van het
aantal soorten aan ieder paar gemeen. Dus heeft
Borneo . • . . . 29 soorten
Sumatra . . . . 21 11
Borneo . . . . 29 11
Java . . . 27 11
Sumatra . . . . 21 11
Java . . . 27 11
2 0 soorten aan beide
eilanden gemeen.
2 0 d°. d°.
11 d°. d°.
Al nemen wij nu ook onze onvolkomener kennis van de