NEGENDE HOOFDSTÜK.
NATUURUJKE HISTORIE DER INDO-MALEISCHE CROEPIn
het eerste hoofdstuk van dit werk heb ik in het alge-
meen de redenen opgegeven waardoor wij gebracht worden
tot het besluit, dat de groote eilanden in het westelijk deel
van den Archipel — Java, Sumatra en Borneo — alsmede
het Maleisch Schiereiland ^en de Philippijnsche eilanden in
een betrekkelijk nieuw tijdperk van het vasteland van. Azie
zijn gescheiden. Ik stel mij nu voor eene schets te geven van
de natuurlijke historie dezer eilanden, aan welke ik den naam
geef van Indo-Maleische groep, en te toonen in hoever deze
aan de gemelde meening steun verleent en wat wij daaruit
kunnen leeren ten opzichte van den oorsprong en den ouder-
dom der afzonderlijke eilanden.
De Flora van den Archipel is tot dusverre zoo onvolledig
bekend (’), en ik heb er zelf zoo weinig aandacht aan ge-
schonken, dat ik er niet vele feiten van belang aan kan ont-
leenen. Intusschen is het Maleische type van vegetatie een
zeer belangrijk, en wij leeren van Dr. Hooker (s) in zijne “Flora
Indica” , dat het zieh uitbreidt over alle meer vochtige en meer
gelijkmatige deelen van het Indische vasteland, en dat vele
planten die op Ceylon en op de Himalaja-, Nilghiri- en Khasia-
gebergteu (3) voorkomen , geheel dezelfde zijn als die van Java
en het Maleisch Schiereiland. Tot de meest karakteristieke
vormen van deze Flora behooren de rotans of klimpalmen van
het geslacht Calamus en eene groote verscheidenheid van andere
palmen, deels met hooge stammen, deels zonder stam. Orchi-
Grammatophyllum, een reusachtige orchidee.
deeën, Aroïdeeën, Zingiberâceeën en varens zijn bijzonder over-
vloedig, en het geslacht Grammatophyllnm — reusâchtige,
epiphytische (4) orchideeën, wier trossen van bladeren en bloem-
stengels wel tien of twaalf voet lang zijn — is er bepaald
aan eigen. Ook is hier het gebied van de zoo merkwaardige
bekerplanten (Nepentbaceeën), die elders slechts door eenige
weinige, over Ceylon, Madagascar, de Sechellen, Celebes en
16*