als afzonderlijk eiland heeft bestaan, en er zijn eenige geolo
gische en geographische waarnemingen die dit minder onwaar-
schijnlijk maken, dan het op het eerste gezicht schijnt te zijn.
Ofschoon Bangka op zoo geringen afstand van Sumatra is ver-
wijderd, is de oorzaak daarvan niet in den jongeren datum
der scheiding te zoeken; want het naastbij |gelegen gedeelte
van Palembang is nieuw land en niets anders dan een groote
alluviale somp, gevormd door de stroomen die van meer dan
honderd palen verwijderde bergen afvloeien. Daarentegen komt
Bangka door zijne vorming uit graniet en kleigesteenten overeen
met Malakka, Singapore en het tusschenliggende eiland
Lingga, en heeft waarschijnlijk eenmaal met den geheelen
Biouw-Lingga Archipel eene voortzetting van het Maleisch
Schiereiland uitgemaakt. Daar de rivieren van Borneo en Sumatra
den bodem der zee tusschen beide gedurende eeuwen
hebben opgehoogd, mögen wij ons verzekerd houden, dat in
een betrekkelijk niet zeer verwijderd tijdvak de diepte grooter
was, en het is zeer waarschijnlijk, dat deze twee groote eilan-
den nooit rechtstreeks met elkander verbonden waren, dan
door tusschenkomst van. het Maleisch Schiereiland. Op dat
tijdstip zullen de eekhoorns en pitta’s van al deze landen
dezelfden geweest zijn; maar toen de onderaardsche woelin-
gen plaats grepen die de vulcaankegels van Sumatra hebben
omhoog gedreven, zal het kleine eiland Bangka het eerst zijn
afgescheiden, en daar zijne voortbrengselen dus afgezonderd
waren, zullen zij zieh langzamerhand hebben gewijzigd, voordat
nog eene volledige scheiding tusschen de overige eilanden was
tot stand gekomen. Toen nu het zuidelijk deel van Sumatra
zieh door het alluvium oostwaarts uitbreidde, zoodat nog slechts
eene smalle straat het van Bangka scheidde, zullen vele vogels
en insecten en ook sommige zoogdieren die straat allengs zijn
overgestoken, en dus eene algemeene gelijkheid tusschen de
voortbrengselen van beide eilanden hebben teweeg gebracht,
zonder echter het zieh nog in enkele soorten openbarende
verschil geheel op te heffen, dat uit verschil van oorsprong
was ontstaan. Tenzij wij vooronderstellen dat dergelijke ver-
anderingen in de physische geographie werkelijk hebben
plaats gehad, blijft het voorkomen van bijzondere soorten van
vogels en zoogdieren op zulk een eiland als Bangka een on-
oplosbaar raadsel; maar ik meen te hebben aangetoond, dat
de ter verklaring vereischte veranderingen van den bodem
lang zoo onwaarschijnlijk niet zijn, als zij zieh bij een opper-
vlakkigen blik op de kaart voordoen.
Laat ons nu voor ons tweede voorbeeld de groote eilanden
Java en Sumatra nemen. Deze naderen zoo dicht tot elkander,
en de keten van vulcanen die zieh over beide voortzet, geeft
ze een zoodanig voorkomen van eenheid, dat het denkbeeid
eener kort geleden scheiding zieh hier als van zelf aan den
geest opdringt. De inboorlingen van Java zelven gaan nog
verder; want zij hebben werkelijk eene overlevering aangaande
eene groote natuur-omwenteling die ze vaneen scheurde, en zij
willen dat deze gebeurtenis niet veel meer dan een duizend
jaren geleden is. Het krijgt daardoor een eigenaardig belang na
te sporen, in hoeverre dit gevoelen door de vergelijking van
beider dierlijke voortbrengselen geschraagd wordt.
De zoogdieren zijn op beide eilanden niet met genoegzame'
volledigheid verzameld, om aan eene algemeene vergelijking
groote waarde te geven. Hierbij komt dat vele soorten alleen
bekend zijn geworden door levende exemplaren in gevangen
Staat, en dat hare woonplaats verkeerd is opgegeven, omdat
men het eiland waar men ze mächtig werd, verwisselde met
het eiland vanwaar zij oorspronkelijk afkomstig waren. Wanneer
wij ons bepalen tot die soorten wier verspreiding nauwkeu-
riger bekend is, schijnt Sumatra in zoologischen zin nader ver-
want te zijn met Borneo dan met Java. De groote mensch-
vormige apen, de olifant, de tapir en de Maleische beer zijn