gen dienst te. kunnen bewijzen, riep ik eenige der arbeiders
van de plantage, en weldra waren een half dozijn mannen
buiten het huis in overleg getreden. Een van hen, een inboor-
ling van Boeroe, waar vele groote slangen zijn, nam op zieh
den ongenooden gast te doen verkassen, en ging knaphandig
aan het werk. Hij maakte een Sterken strik van rotan, en met
een langen stok in de andere hand stak hij naar de slang,
die zieh nu langzaam begon te ontrollen. Hij slaagde er in haar
den strik over den kop te werpen, en dien een eind weegs over
het lichaam te laten glijden, waarna hij begon het dier naar
beneden te trekken. De slang bood heftigen weêrstand door
zieh om de stoelen en stijlen te slingeren, maar ten laatste
gelukte het den man haar bij den staart tegrijpen, terwijl hij
al trekkende het huis uit liep met eene snelheid die het dier
zijn bezinning deed verliezen, waarna hij trachtte het met den
kop tegen een boom te slaan. Dit mislukte echter en de slang
ontsnapte hem en kroop onder een dooden boomstam, die in
de nabijheid lag. Zij werd er nu andermaal onderuit gepord,
de man van Boeroe greep haar op nieuw bij den staart,
en voortij lende slingerde hij met een zwaai haar kop tegen
een boom, waarna zij gemakkelijk met een bijl werd afge-
maakt. Zij was omstreeks twaalf voet lang en zeer dik, in
Staat om vrij wat kwaad te doen en een hond of een kind te
verzweigen.
Mijn oogst van vogels was hier niet zeer groot. Een der
merkwäardigste was de fraaie karmozijnen lori, Eos rubra, een
borsteltöngige papegaai met schitterend rood gevederte, die hier
zeer overvloedig is. Groote troepen zwierven door de plantage
, en maakten een prächtige vertooning als zij zieh neder-
zetten op een bloeienden boom, om zieh naar de gewoonte
der lori’s met den nectar zijner bloesems te voeden (7). Ook
werd ik hier een paar exemplaren mächtig van den fraaien
raketstaartigen ijsvogel van Amboina, Tanysiptera Naïs, een
der zonderlingste en schoonste van die schoone familie. Deze
vogels verschillen van
alle andere ÿsvogels
(die gewoonlijk körte
staarten hebben) door de
ontzachlijke verlenging
der twee middelste staart-
vederen, die echter van
een zeer smalle vlag
voorzien zijn, behalve dat
zij zieh aan hetuiteinde
in den vorm van een
lepel of raket verbreedt,
even als dat bij de mot-
mots (8) en bij sommi-
ge kolibri’s het geval is."
Zij behooren tot die groep
waarop men den Engel-
schen naam der ÿsvogels
“kingfisher” siechts zeer
oneigenaardig kan toe-
passen, omdat zij voor-
namelijk van insecten en
kleine land-mollusken le-
ven, waarom men ze tot
onderscheiding “kijug-
hunters” genoemd heeft.
Zij vallen echter op hun-
ne prooi neder en pikken
die van den grond op
dezelfde wijze als andere
ijsvogels die uit het water
opvisschen. De Tany- Kaketstaartige ÿsvogel.