siptera’s hebben een zeer beperkt gebied, dat slechts de Molukken,
Nieuw-Guinea en Nobrd-Australie omvat. Men kent
tbans omstreeks tien soorten van deze vogels, die allen zeer
op elkander gelijken, maar de plaatselijke verschillen zijn tocb
voldoende om hen als soorten te onderscheiden. De Amboinee-
scbe soort, waarvän hier eene zeer nauwkeurige afbeelding is
gegeven, behoort tot de grootste en ßchoonste. De vogel is tot
aan de uiteinden van de staartvederen volle 17 duirnen lang;
de bek is koraalrood, de onderzijde zuiver wit, de rüg- en
vleugels donker purper, terwijl scbouders, kop en nek en
eenige vlekjes op het bovendeel van rüg en vleugels zuiver
hemelsblauw zijn. De staartvederen zijn met een smallen blau-
wen rand omzoomd, maar het smalle gedeelte der verlengde
vederen is helder blauw. Deze soort was geheel nieuw, 'en heeft
van den heer R. G. Gray om hare schoonheid den naam eener
zeegodin ontvangen (9).
Op kersavond keerde ik naar Amboina, terug, waar ik een
tiental dagen bij mijn hartelijken vriend Dr. Mohnike door-
bracht. In aanmerking nemende dat ik slechts twintig dagen
was weg geweest, en dat er vijf of zes geweest waren waar-
op ik wegens vochtig weder en lichte aanvallen van koorts
niets had kunnen verrichten, had ik een keurige verzameling
insecten gemaakt, die veel meer groote en sehitterende soorten
bevatte, dan ik ooit te voren in zoo körten tijd had bij-
eengebracht. Van de fraaie metaalglanzige groep der Bupres-
tidae had ik omstreeks 12 soorten, en toch zag ik in de verzameling
van den doctor nog vier of vijf zeer schoone die mij
ontbraken, zoodat Amboina in deze prächtige insecten bijzonder
rijk blijkt te zijn.
Gedurende mijn verblijf alhier had ik gelegenheid om de
levenswijze der Europeanen in de Nederlandsche kolonien gade
te slaan, en het kwam mij voor dat hunne gewoonten veel
meer in overeenstemming zijn met het klimaat, dan die wij in
onze tropische bezittingen volgen. Bijna alle zaken worden
afgehandeld in den voormiddag tusschen zeven en twaalf,
terwijl de namiddag aan rust en de avond aan gezellig-
heid is gewijd. Wanneer zij gedurende de hitte van den
dag te huis zijn, en zelfs aan het middagmaal, dragen zij
een losse katoenen kleeding, en alleen buitenshuis en des
avonds zijn zij in een pak kleeren van Europeesch maak-
sel, maar van dünne stof, gehuld. Na zonsondergang wandelen
zij dikwijls blootshoofds, terwijl zij den zwarten hoed
voor statige bezoeken bewaren. Dus maken zij zieh het leven
veel aangenamer, en zijn de vermoeienissen en ongemakken
aan het klimaat verbonden, aanmerkelijk minder. Van den
kersdag wordt niet veel werk gemaakt, maar op nieuwjaarsdag
worden officieele en plechtstatige bezoeken gebracht. Wij gingen
dus ook naar de woning van den Gouverneur, waar een
groot gezelschap van dames en heeren bijeen was. Men presen-
teerde thee en koffie, zoo als gewoonlijk bij alle bezoeken ge-
schiedt, alsmede sigaren; want in de Nederlandsche kolonien
is het rooken bij geene enkele gelegenheid verboden, en zelfs aan
den disch worden sigaren opgestoken, voordat. de tafel is afgeno-
men, ook al zijn de helft der, aanwezigen dames. Ik zag bij
deze gelegenheid voor het eerst den zeldzameu zwarten lori
van Nieuw-Guinea, Chalcopsitta atra (l0). Zijn gevederte is meer
of min glanzig en een weinig geelachtig of purper getint,
maar de bek en pooten zijn volkomen zwart.
De inboorlingen van Amboina die in de stad wonen, zijn
een wonderlijk half-beschaafd half-wild en lui volk, een meng-
sel van ten minste drie rassen, Portugeezen, Maleiers en Pa-
poes of Cerameezen, nu en dan ook nog gekruist met Chinee-
zen en Nederlanders ("). Het Portugeesch element heeft in
de oude Christen-bevolking bepaaldelijk de overhand, zooals
door gelaatstrekken, gewoonten en het behoud van vele Por-
tugeesche woorden in het eigenaardig Maleisch dat nu hunne
33*