(1o) Gymbirhynchus macrorhynchus is de naam door Gray aan dezen
vogel gegeven, die bij vroegere ornithologen Eurylaimus nasutus, Eurylai-
mus macrorhynchus, Todus macrorhynchus heet. Wallace noemt hem “the
blue-bill d gaper . d. i. lottcrlijk : de blauwsnebbige gaper”; een Nederland-
sche naam yoor dezen vogel is mij niet bekend, en het recht om er een
nit te denken, heb ik mij niet durven toekennen. Eene afbeelding van den
prächtigen vogel waarvan hier sprake i s , vindt men bij Temminck “Planches
coloriées,” 154.
(* ') Het geglacht Megalaema behoort, volgens Gray, tot de familie der
Capitonidae, verwant met de Bucconidae, onder welken naam zij dikwijls
begrepen worden.
( I2) Calyplomena viridis is tot dusver de eenige soort van hetgeslacht
Calyptomena, dat men van het geslacht liupicola (rotshaan) heeft afge-
zonderd, waartoe deze soort vroeger gerekend werd. Wallace noemt dezen
vogel “ the green gaper” , de groene gaper.
( !3) Wallace noemt dit gebouw “ the government bungalow:” Ik heb het
gewaagd dezen laatsten in Britsch Indië wel bekenden naam voor eene
soort van lichte woning of villa, door “paviljoen” te vertalen.
( ) De sympiesometer is de door Adie verbeterde luchtthermometer,
gevoelig ook voor de geringste veranderingen in de drukking van de ath-
mospheer.
C5) De Nederlandsche lezer die Singapore en Malakka wil leeren kennen,
en niet in de gelegenheid is de Engelsche werken van Begbie, Newbold,
Cameron en anderen te raadplegen, kan echter bevrediging zijner weetgie-
righeid vinden in het opstel van den heer D. C. Steyn Parvé;, getiteld:
“ de Engelsche nederzettingen aan de Straat van Malakka”, in het “Tijd-
schrift voor Ned. Indië,” jaarg. 1867, D. I , bl. 371—384, 489—507 ,
D. H , bl. 38 50, 115 131, en wat bijzonder Malakka betreft, in het
hoven aangehaalde werkje van den Heer Croockewit.
V I E R D E H OO FDS TÜ K .
B OR N EO-
De O ra n g -O e ta n .
Ik kwam te Serawak den l sten November 1854 en verliet die
plaats den 25sten Januari 1856. In dien tusschentijd vertoefde
ik op een aantal verscMllende plaatsen en maakte ik kennis
zoowel met onderscheidene stammen van Dajaks als met de
Maleiers van Bornéo. Ik werd gastvrij onthaald door Sir James
Brooke {’), en hield mijn verblijf in zij ne woning zoo dikwijls
ik mij in de tusschenpoozen van mijne tochten te Serawak
opbield. Doch over dit gedeelte van Borneo zijn, sedert ik het
bezocht, zoovele werken geschreven, dat het geheel overbodig
zou zijn in bijzonderheden te treden over hetgeen ik van Serawak
en zijn beheerscher zag en hoorde en dacht. Ik zal mij dus
hoofdzakelijk bepalen tot mijne ervaring als natuurkundige,
opgedaan in het verzamelen yan schelpen, insecten, vogelen
en Orang-Oetans, en tot een verhaal van een tocht in een
gedeelte der binneülanden, dat zelden door Europeanen bezocht
is.
De vier eerste maanden van mijn bezoek werden doorge