
I S O II. KL. TWAALFDE FAMILIE. OlliMOPLANIAE,
onderste ledematen , aan de voorste en inwendige oppervlakte
van het scheenbeen. Zij zijn zelden rond, meestal
om-egelmatig, en hoekig; haar grondvlakte is donkerrood.
sponsachtig, de randen zijn meestal vlak, ongelijk,
als uitgebeten ; doch tevens hard en ondermijnd;
zij zijn donker gekleurd en van eene donkerroode areola
omgeven. De zweren scheiden eene groote hoeveelheid
dünne, prikkelende, zure, naar pis riekende, etterachtige
vloeistof af, die slechts zelden op enkele plaatsen
tot donkere Schubben vor mige korsten opdroogt. Zij
branden en jeuken, voornamelijk des nachts, hevig
en bloeden, doch niet sterk. Weldra verspreiden zij
zieh in de vlakte; slechts zelden breiden zij zieh ook
in de diepte uit, doch kunnen alsdan zelfs de beenderen
aandoen. Daarbij is tevens de pisafscheiding beperkt
en in hoedanigheid vei-anderd, en meestal zijn er,
behalve de verzweringen , nog andere toevallen van üroplania
in de huid of in andere organen aanwezig.
E r k e n n i n g.
De zamenhang met stoornissen in het pisstelsel en de
gesteldheid der afgescheidene stof onderscheiden Urelcosis
van alle andere soorten van zweren, die men, onder
de benaming van Ulcera phagadaenica enz. met
haar heeft verwisseld.
0 o r z a k e n.
Alle Dermapostases door verplaatsing van pis, kunnen
in dit Geslacht overgaan, en paedophlysis escharotica,
pompholyx Epinyctis en Esthiomenus hebben zelfs altijd
een tijdperk van verzwering. Bij de minder ontwikkelde
ziektevormen , b. v. bij Cnesmus , geeit voornamelijk
het open krabben der knopjes en dgl. aanleiding
tot het ontstaan van zweren, en, bij veroaderde Uroplania,
kunnen ook andere scheidingen van den zamenhang,
wonden, andere zweren enz. in Urelcosis
overgaan. Men ziet haar voornamelijk bij bejaarde
voorwerpen, menigvuldiger bij idiopathische dan bij
VII. GESLACHT. URELCOSIS.
181
symptomatische Uroplania en, even als de geheele VeiwanLhap,
meer bij mannen dan by vrouwen.
B e l o o p , Duur, üitgang.
Het beloop is chronisch en de duur onbepaald. Gen
e z t n g on^aat altijd, terwijl de afscheidmg van pxs
" d e r normaal wordt, door vorming van hkteekens.
Seze Hkteekens zijn meestal glad, rood- of blaauwachtig
en op het gevoel, alsof zij ondermynd waren,
somwW echter ook, na de diepere zweren ongehjk,
bogtig, vast en hard. Zij breken menigmaal weder op
nieuwopen. Gedeeltelijke genezing heeft plaats,
wanneer , wel is waar, de Uroplania wordt opgeheven
doch de zweer, minder pijnlijk en rood, nog voort blijft
bestaan. Alsdan is de afgescheidene stof met pisaardig
maar waterachtig. In a n d e r e ziekten gaan de piszweren
zeer zelden over. Worden zij plotselyk onderdrukt,
ZOO kunnen zij in al de huidziekten dezer Verwantschap
veranderen; zij kunnen bovendien tot versterving
overgaan, even als Paedophlysis en Pompholyx;
zii gaan, bij grootere uitbreiding, veelal gepaard met uitteringskoorts
en geven, even als andere üroplamae, met
zelden aanleiding tot Marasmus of Hydrops, üooi-deze
uitgangen of door inwendige ziekten, die benevens Urelcosis
kunnen bestaan of door hare verplaatsing worden
te Weeg gebragt, eindigen de piszweren somwijlen ook
d o o d e 1 ij k.
V o o r z e g g i n g .
Even als overal, zoo hangt ook hier de voorzegging
voornamelijk af van de mogelijkheid, om den inwendigen
wortel der ziekte uit te roeijen. Bovendien komen
nog in aanmerking de zitplaäts, de uitgebreidheid, de
zamenstelling der zweer, de gesteldheid der zieken enz.
Urelcosis is nogtans altijd eene der meest belangrijke,
zeer pijnlijke , moeijelijk te genezene, en dikwijls gevaarlijke
soorten van zweren.
0
T «IT