
-.J
er
h
m
i
6 3 4 II. KL. NEGENTIENDE FAMILIE. SYPHILIDES.
vrouwen voor. Bij zuigelingen schijnt hij, voornamelijk
zijne eerste soort, somwijlen de primaire aandoening uit
te maken, wanneer de smetstof bij de geboorte, of op eene
andere wijze, aan de zachte, weeke, ongekwetste huid
der teeldeelen, der billen enz. is medegedeeld geworden.
Menigvuldiger echter komt hij met en in den omtrek van
primaire chankers of druipers te voorschijn en steh tevens
eene middelsoort daar tusschen de plaatselijke en
dyscrasische toevallen der venusziekte. Hij kan echter
ook, hoewel dit zeldzamer gebeurt, als een verschijnsel
der Lues confirmata, op slijmvliezen en huidplaatsen voorkomen,
die met de ontkiemingsplaats der besmetting in
geen verband staan. Bij de erfelijke Syphilis van pasgeborenen
vertoonthij zieh, niet zeldenreeds bij de geboorte,
in grootere nitgebreidheid over het geheele ligchaam.
Komt het venerische sponsuitwas als primaire aandoening
of in vereeniging met den chanker en druiper voor,
ZOO hangt het van den duuren de nitgebreidheid van het
plaatselijke lijden af, of men zieh tot eene meer plaatselijke
behandeling moet beperken, of, als voorbehoedmiddel
tegen de algemeene Lues, eene kvvikkuur aanwenden
moet. Vertoont het zieh daarentegen als verschijnsel
der venerische Djscrasie, zoo moet deze door Sublimaat
en soortgelijke middelen worden opgeheven, Men mag
er echter niet op rekenen, de nitwassen door het enkele
gebruik van inwendige middelen te bestrijden ; doch hier
zijn steeds de bijtmiddelen en, waar deze niet toereikende
zijn, het mes aangewezen. Verzuimt men de aanwending
dezer plaatselijke middelen, zoo kunnen vijgwratten en
dgl. nog jaren lang blijven voortbestaan, nadat de Syphilis
reeds geweken is. Ik bedien mij gewoonlijk van
het zwavelzuur-koper, doch ook Aqua phagadaenica,
Lapis infernalis, Lapis caustic. en dgl. bewijzen dezelfde
diensten. Het mes wordt voornamelijk bij de tweede
soort en bij groote op elkander gehoopte massa's der
derde noodzakelijk.
IX. GESLACHX. SYPHILOPHYMA. 63 5
JX. Geslacht. Syphilophyma.
l)e venei'ische aandoening vaa het celweefsel.
K e n m e r k e n .
Syphilitische nederzettingen in het onderhuidscelweefsel,
welke aldaar verschillend gevormde, vrij harde
toassa's daarstellen, boven welke de huid aanvankelijk onveranderd
is, doch later koperrood wordt, en welke
vroegtijdig in eene kwaadaardige verzwei-ing eindigen.
Deze nederzettingen zijn altijd secundaire ziektevormen.
V e r d e e 1 i n g.
Het schijnt, als of de Syphilis, even als de Scrophulae,
hare vrij zeldzame nederzettingen in het onder de huid
gelegene celweefsel, zoowel, in eene omschrevene, als in
eene verspreide gedaante daarstelt, endater, dienten
gevolge, twee soorten dezer aandoening bestaan; nogtans
dient voorzeker het bestaan en de vei'schijnselen der
tweede, nog door verderewaarnemingen bewezen en opgehelderd
te worden.
1. Soort. Syphilophyma circumscriptum.
De omschrevene venerische aandoening van het
celweefsel.
Synonymen. Tubercules syphilitiques sous-cutanés
Ray. — Das umschriebene Zellgewebsyphilid.
A f b e e 1 d i n g e n. Tab. XX. 4.
V e r s c h ij n s e 1 e n.
Er vormen zieh, voornamelyk aan de ledematen,'doch
ook aan andere deelen, in het onderhuidscelweefsel, kleine,
in het begiu slechts erwtengroote, bewegelijke, rondach-
T-' r