
5 5 0 II. KL. ACHTTIENDE FAMILIE. TIÍYMIOSES, II. GESLACHT. RADESYGE. 551
den ; dlkwijls echter worden de donkerroode en bruinachtige
vlekken, zonder vormiug van vruchten, en door
onmerkbare uitzweeting, slechts met donkergekleurde
Schubben bedekt, die langzamerhand in dikte toenemen.
Zoowel in het eene als in het andere geval wordt de huid,
tnet den tijd, voi van dikke, donkergroene, bruine en
zwarte korsten, vfelke de verschillendste ßguren, voornamelijk
kringen en slangvornjige lijnen daarstellen, en
door koperkleurige en blaauwachtig roode areolae omgeven
zijn. Valien de korsten af, zoo ziet men eene verdiepte,
met eene dünne, roodachtige huid bedekte plaats,
die, door rijkelijke afscheiding , hare korstvormige overdekking
weder hernieuwt. Aan de mondhoeken, in den
omtrek van den aars, aan den balzak en onder de oksels
vormen zieh niet zelden sponsachtige, wratvormige uitwassen,
en de uitwaseming heeft eenen stinkenden, naar
bedorven visch gelijkenden reuk. In dit tijdperk kan
het lijden jaren lang verwijlen, alvorens dat der verz
w e r i n g invalt. Aisdan maken de zweren in de mondholte
snelle vorderingen; het harde en zachte gehemelte,
de beenderen en weeke deelen van den neus worden verteerd,
en onder de korsten, die de huid bedekken, vormen
zieh diepe serpigineuse zweren, welke, even als
vroeger de vlekken , de uitslag en korsten, zieh rings- en
boogsgewijze uitbreiden, ineen vloeijen, groote oppervlakten
innemen en daai'bij evenwel in de diepte, ja
trechtervormig tot op de beenderen doordringen. Somwijlen
genezen zij op de eene plaats, eerst met koperkleurige,
later met witte, ongelijke, brugvormige likteekens,
terwijl zij, aan het andere einde, nu eens met
korsten bedekt, dan weder zonder deze, met vuile, onzuivere
grondvlakten, en aderspattige, opgezwollene randen
zieh verder uitbreiden. Thans ontstaan er op nieuw
pijnen in de ledematen, de beenderen en gewrichten
zwellen op, er verheffen zieh Gummata, voornamelijk op
den schedai en aan de pijpbeenderen, welke in Caries en
Necrosis eindigen. De zieken zien er aardkleurig en
zuchtig opgezwollen uit, de eetlust gaat verloren, er
ontstaan bloedspuwing, opgevingen van etter, wegsmeltende
diarrhoeen, en de uitteringskoorts of watei-zacht
maakt een einde aan het leven.
2. Soort. Radßsyge scotica.*
De Scholsche Kustziekte.
S y n o n y m e n . Morulus Wallace. — Sibbens, Sivvens
in Schotland. — Die schottischen Beerschwämme,
die schottische Küstenseuche.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XYII. 4.
V e r s c h i j n s e l e n .
Wij weten van dezen, in den nieuweren tijd bijna uitgestorvenen
ziektevorm slechts weinig; nogtans is het
bekend, dat ook hij met veranderingen in de mond- en
keelholte, met eene donkere roodheid en naar Aphthae
gelijkende uitbottingen, met oppervlakkige of dieper indringende
verzweringen der slijmvliezen en dgl. begint.
Dikwijls vormen zieh aan de mondhoeken kleine, parelkleurige
verhevenheden en somwijlen vleeschachtige
uitgroeisels. De huidveranderingen, welke, voor het
overige, niet altijd aanwezig zijn en dikwijls zeer laat
verschijnen, wijken daarentegen merkbaar van die der
Noordsche Kustziekte af en komen meer met de Pians
overeen. Zij beginnen, wel is waar, ook met koperkleurige
vlekken en tuberkels, die zieh schubgewijze afstooten,
korsten vormen en in verzwering overgaan, doch
de voornaamste verschijningbestaatin weeke, sponsachtige,
naar irambozen gelijkende uitwassen, welke zieh
uit alle zweren verheffen. Zij vertoonen zieh het menig