
mssm
f
5 6 2 II. KL. ACIITTIENDE FAMILIE. TflîMIOSES.
III. Geslacht. Pyrophlyctis.*
De Vuurbuil.
S y n o n y m e n . Pustula endemica. —Die Feuerbeu-
]e. —I k gebruik de benaming Pyrophlyctis, onder welke
Alibert twee, zeer verschillende ziekten, de kwaadaardige
negenoog en de puist van Aleppo, vereenigde, slechts
tot aanduiding der laatste en van eenen haar na aanverwanten
vorm, welke Poeppig in Amerika waarnam. Deze
twee soorten vormen een Geslacht, hetwelk ik heb gemeend
tot de Thymioses te moeten rekenen en hetwelk
zieh welligt, op eene gelijke wijze tot de Guineapokken en
de Kustziekte verhoudt, als de Leproides tot de Leproses.
K e n m e r k e n .
Zonder merkbare voorafgaande verschijnselen ontstaan
er, op enkele plaatsen der huid, donkerroode vlekken en
uitwassen, die aanvankelijk slechts schubben, later echter
woekerende korsten en verzweringen daarstellen en
eerst na een jaren lang beloop, even als dePians,van
zelve genezen. Het lijden is endemisch en zoude, ten
minste de eerste , meer bekende soort, den mensch
slechts eenmaal in het leven aandoen.
V e r d e e 1 i n g.
Ik noem de beide soorten van Vuurbuil naar het
oord, waar zij voorkomen.
1. Soort. Pyrophlyctis syriaca.
De syrische Vuurbuil.
Synonymen. Pustula Aleppensis. — Habt ill Senne
in Aleppo. — Haleb Choban der Türken. — Pyrophlyc-
III. GESLACHT. PÏROPHLYCTÎS. 563
tide endémique Alibert. — De puist, de buil van Aleppo.
— Bouton d'Alep; Pustule de Bagdad; Gangrène de
ßassorah. — Aleppo evil. — Die syrische Feuerbeule.
V e r s c h i j n s e l e n .
Rüssel, die dezen ziektevorm het breedvoerigste beschreven
heeft, neemt drie variëteiten aan. De eerste
derzelve, die men in Aleppo de m a n n e l i j k e buil
noemt, doet zieh voor in de gedaante van eenen kleinen,
rooden, harden tuberkel en blijft doorgaans verscheidene
wekenlangonopgemerkt, daar zij geene hinderniste weeg
brengt. Nu neemt zij echter aan omvang toe en bereikt
doorgaans de grootte van een dubbeltje en daarboven;
na eenige maanden wordt hare punt echter schubachtig,
er sijpelt vocht uit en dit verhardt langzamerhand tot
eene dikke korst, welke, wanneer men haar wegneemt,
spoedig weder hernieuwd wordt en eerst afvalt, wanneer
de onderliggende deelen genezen zijn. De tweede of
v r o u w e l i j k e variëteit begint even als de eei-ste, doch
na 1 tot 2 maanden wordt zij eenigzins pijnlijk en dikwijls
eens zoo groot, als de ma n n e l i j l ^ . Onder de
korstwordtveelmeerstof afgescheiden en zij neemt langzamerhand
het aanzieneener siechte, scheurbuikige zweer
aan , welke door eenen blaauwachtigrood gekleurden ring
wordt omgeA'en, nogtans schijnt zij zieh dieper in het onderhuidscelweefsel
uit te strekken. In dit tijdperk verwijlt
zij verscheidene maanden en geneest gewoonlijk niet
binnen het tijdsverloop van een jaar, gerekend van hare
eerste verschijning af, terwijl de mannelijke buil meestal
reeds in 8 maanden verdwijnt. Deze laat ook slechts eene
ligte vlek terug, doch de vrouwelijke daarentegen een
misvormend likteeken, hetwelk het geheele leven door
blijft bestaan en in de eerste maanden eene blaauwachtig
roode kleur heeft. De d e rde variëteit eindelijk, die
door de inboorlingen in het geheel niet tot den Habt ill
Senne wordt gerekend, maar voor een gevolg van den
beet van den gewonen duizendpoot, doch door Rassel
36^
K