
is
3
282 II. KL. VIJFTIENDB FAMILIE. SCßOPHÜLOSES.
heeft eene bolle, dikwijls kegelvormige, nu eens naar
oesterschelpen, dan weder naar Lepaden en Patellen
gelijkende gedaante. De afzonderlijke lagen der korsten
kunnen, op de zijdelingsche vlakte, vrij goed worden
onderscheiden, en meestal zijn de bovenste lichter gekleurd
dan de onderste. De korst hangt vast met de
huid aaneen; geraakt zij echter van zelve of door geweld
los, dan is de plaats, welke zij bedekte, altijd meer
of minder diep verzworen, terwijl de zweer de kenmerken
eener scrophuleuse zweer draagt. Doorgaans hernieuwt
de korst zieh weder, doch heeft dan niet meer die regelmatige
gedaante der vorige. Ook bij dezen ziektevorm
ontstaan er doorgaans slechts eenige blazen en korsten,
zelden zijn zij talrijk. Men heeft gevallen waargenomen,
in welke rhypia vulgaris en prominens nevens elkander
voorkwamen.
E r k e n n i n g .
Deze beide soorten van Rhypia kunnen met velerlei
reeds beschrevene of nog te beschrijvene ziektevormen
worden verward , enWillan, Cazenave, Alibert, Rayer
enz. hebben hiertoe vele aandoeningen gerekend, die
van de ware Rhypia wezentlijk verschillen. De voornaamste
der reeds verhandelde huidaandoeningen , met
welke Rhypia zoude kunnen worden verwisseld, en hare
onderscheidingsteekenen zijn de volgende:
1. Ecthyma. Bij dezen ziektevorm ontstaan er,
op hoogrood gekleurde areolae, ware, met etter gevulde,
kleinere, gespannen puisten en geene blazen; de
korsten zijn vlakker, dunner, donkerder, niet ruw of
uitpuilende, en wanneer zij afvallen, blijven er geene
zweren terug.
2. Paedophlysis. Deze komt meestal bij kleine
kinderen voor, bij welke nog geene Rhypia ontstaat,
en is gewoonlijk verder over het ligchaam verspreid.
De areolae zijn donker blaauwachtig rood gekleurd, de
blazen kleiner en menigmaal in elkander vloeijende,
III. GESLACHT. RHIPU.
haar inhond is helderder, zuur - heeft enen psaa^-
digen reuk, zij branden en barsten van zelve. Nimmer
w m e n zij dilke korsten, en zweren, die uU dezelve
ontstaan, dragen niet de kenmerken van scrophuleuse
niaar vai uroplanische en gaan dikwijls m verstervmg
Over. Het beloop is meer acuut, dikwijls koorts-
' ' T ^ P o m p h o,l V X. De donkere areolae , de levendige'
pijn, de zure' terugwerking en de pisachtige reuk
van den inhoud der blaas, het vrijwilüge barsten, de ontbrekende
of laagsgewijze korsten en
onderscheiden ook deze ziektevorm ligtelijk van Rhypia.
4 P u r p u r a bul losa. Behalve de met zuiver
d u n bloed gevulde blazen van dezen -ij^tevorm (vergel.
pag. 36. II. D.) zijn er steeds eenvoud.ge bloedvlekken
L w e z i g uit welke de blazen zieh vormen, die van eene
blaauwroode, donkere areola omgeven zijn, barsten,
bloed ontlasten , wederom andere korsten vormen enz.
Bovendien toonen doorgaans het haematochrotische
voorkomen der zieken, de bloedingen uit andere Organen
enz. genoegzaam de natuur van het hjden aan.
5 Favus sub e r i n u s . De eerste vorming bestaat
in eene stroogele, ingedrukte puist, geene blaas; de
korst bestaat niet nit verschillende lagen, maar uit eene
gelijkmatige zelfstandigheid en is nietkegel-, maar cylindervormig
en van boven ingedrukt.
6. A l p h u s sparsus. Ook deze ziektevorm begint
met eene wäre, witte of witgeelachtige , gespannene
Lisi, niet met eene blaas en roven, die lichter gekleurd
zijn dan de korsten van Rhypia, bestaan met
uit meerdere lagen en hebben eene andere gedaante
Bovendien komen de 4 eerste der opgenoemde huidziekten
niet, even als Rhypia, enkel bij kherziekige
Personen voor, en Favus en Alphus oxitkiemen doorgaans
op andere plaatsen , als deze ziektevorm.