
4 7 0 II. KL. ZEVENTIKNDE FAMILIE. LEPROSES.
somwijlen echter ook vvoegev of later, zette zieh, bij vele
zieken niet slechts in de vlekkeu en schubben, maar ook
op audere plaatsen der huid, voornamelijk aaa de gewrichten
, de borsttepels , aan den buik, de inwendige
oppervlakten der dijen enz., eene donkere kleurstof ned
e r , welke de aangedane deelen eene nu eeus bruine,
dan weder zwartachtige kleur gaf. In enkele gevallen
breidde deze nederzetting zieh over het geheele ligchaam
u i t , en ik zag eene vrouw, die naar eene moorin geleek.
Met het ontstaan dezer verschillende huidveranderingen
matigden , bij vele zieken , de toevallen van het voorafgaande
tijdperk; bij vele anderen echter, voornamelijkbij
de zoodanigen met geringe uitbotting, duurden zij voort
en namen zelfs in hevigheid toe. Yoornamelijk hield de
buikloop bij zeer vele zieken aan, werd somwijlen bloederig,
en in Coulommiers zouden er niet weinige, dientengevolge,
gestorven zijn ; de oogen blijven er dikwijls
maanden lang rood uitzien , zijn gevoelig en tränen. Bij
de boven vermelde verschijnselen van zenuwaandoeningen
echter, voegen zieh niet zelden krampachtige, zeer
pijnlijke inkrimpnigen der ledematen, bevingen ofware
verlamming van enkele deelen, een onverdragelijk gevoel
van koude of bi t te, nu eens alleen in de ledematen , dau
weder over het geheele ligchaam , en somwijlen nam men
ook eene vermindering of een geheel verlies van het gehoor,
het gezigt enz. waar. Daarbij leden vele zieken
aan een bovenmatig zweeten, de meesten bragten de nachten
slapeloos door en eene in het oog vallende vermagering
of zuchtige zwellihg, Anasarca en Ascites, waren de
niet zeldzame gevolgen van een maanden lang lijden. De
meeste dezer verschijnselen verdwenen echter omsti'eeks
den herfst (in October en November) met de veranderingen
der hnid, en slechts enkele gevallen van verlamming,
inkrimpingen of waterzucht vereischten ook nog in den
winter eene geneeskundige hulp. Toen, met de lente
van het jaar 1829, de ziekte op nieuw uitbrak, werden
III. GESLACHT. NEOLEPRA. ^71
er niet weinige aangedaan, die reeds in 1828 door haar
waren bezocht geworden, doch de toevallen waren bij
hen, over het algemeen , niet veel heviger, dan bij anderen.
Men wilde echter dat er, bij een geringer aantal
zieken, meer beduidende toevallen, dan in het verloopene
jaar waren. Ook thans verdween de ziekte met den
herfst, en na den strengen winter van ISf § vertoonden
er zieh, wel is waar, nog eenige gevallen , doch om spoedig
weder te verdwijnen. Sedert dien tijd is zij met
weder versehenen.
E r k e n n i n g .
Het endemische voorkomen, de afhankelijkheid vaa
het jaargetijde en de eigenaardige verschijnselen op de
uitwendige huid, de slijmvliezen en in het zenawstdsel
laten ter naauwernood eene verwisseling met andere ziekten
toe. De verschillende soorten echter van Neolepra
onderscheiden zieh onder elkander, deels door de vers
c h i l l e n d e veranderingen der huid , deels door de, naar
gelang van den graad enhetkarakter der ziekte, onderscheidenedeelneming
van het zenuwstelsel en der slijmvliezen.
O o r z a k e n en Voorkomen.
Alle soorten van zomermelaatschheid schijnen van
eenen nieuweren oorsprong en endemische ziekten te zijn.
De eerste en oudste soort derzelve werd sedert het begm
der vorige eeuw in Asturie waargenomen, alwaar ook nog
andere soorten van Lepra menigvuldig zouden zijn, en
in het jaar 1750 nog 2 gestiebten voor melaatschen bestonden.
Zij komt echter niet in geheel Asturie voor,
maar alleen in de Provincie Oviedo, het ärmste gedeelte
des lands; in de Provincie Santillana is zij eene zeer
zeldzame verschijning, en Galicie , Guipuscoa en Leon,
de aangrenzende gewesten, kennen haar slechts bij
naam. Oviedo bestaat echter slechts uit hooge, stijle
bergen, en diepe, enge dalen; vele dorpen zien het
grootste gedeelte van den dag de zon niet, het weder is
zeer veranderlijk, de lucht bijna altijd nevelachtig;