
175
n
N l-Sv^
N
1 7 4 II. KL. TWAALFDE FAMILIE. CIIYMOPLAMAE.
onderscWen , juist dien ziektevorm over het hooid
gezien, welke, volgens zijne vorming, nog het meeste
op den naam van Herpes aanspraak konde maken, namelijk
de , met groepsgewijze staande blaasjes beginnende,
voornamelijk in het aangezigt bij oude lieden voorkoraende,
verstoringen. Slechts de Impetigo rodens van
Wiilan schijnt een zoodanige ziektevorm te zijn,
hoewel de borst en romp, die hij als de zitplaats van
denzeWen opgeeft, door den huideter doorgaans niet
worden aangedaan. Deze verstoringen zijn het, welke
mijn geslacht Esthiomenus daarstellen en hetzelve komt
alzoo met de bovengenoemde oudere benamingen gedeeltelijk,
doch met de Esthiomene van Alibert en den
Lupus van Willan niet overeen.
K e n r a e rken.
Onder de toeValien van üroplania vormt zieh, meestal
in het aangezigt bij oude lieden, eene donkerroode,
rondachtige vlek, op welke weldra eene groep van tamelijk
groote, puntige blaasjes te voorschijn komt. Deze
bevatten eene in den aanvang heldere , doch weldra weiof
etterachtige vloeistofen yerwekken , voornamelijk des
nachts, eene hevige branding en jeuking. Zij barsten of
worden aan stukken gekrabd ; hun inhoudis zuur, heeft
eenen pisaardigen reuk en bedekt de vochtige oppervlakte
weldra met donkere korsten , die vast met de huid
zamenhangen, van eene donkerroode, zieh spoedig uitbreidende
areola omgeven zijn en verzweringen bedekken.
De dikwijls aanmerkelijke verstoring breidt zieh
nu eens meer in de oppervlakte, dan weder meer in de
diepte uit.
V e r d e e l i n g .
Maar de rigting, welke de verstoring neemt, onderscheidt
men twee soorten van Esthiomenus.
VI. GESLACHT. ESTHIOMENUS.
1. Soort. Esthiomenus serpens.
De wandelende huideter.
Synonymen. Pseudocarcinoma urinosam Jahn. —
De oppervlakkige wangkanker bij oude lieden.
V e r s c h i j n s e l e n .
Onder de reeds herhaalde malen vermelde, algemeene
verschijnselen, somwijlen voorafgegaan door scheurende
aangezigtspijnen, vormt zieh, gewoonlijk beneden het oog
op de Wang, eene donkerrood gekleurde, ronde vlek ter
grootte van een dubbeltje, op welke zieh, onder eene
hevige, brandende pijn, een vrij groot aantal heldere
puntige blaasjes verheffen. Hun inhoud wordt echter
weldra troebel en zij zelve vroegtijdig, voornamelijk des
nachts, wanneer zij het hevigste jeuken en branden,
aan stukken gekrabd. Eene ontvelde donkerroode, zeer
gevoelige piek, die door eene donkere, vuilachtigroode
areola omgeven is en eene scherpe, zure, etterachtige
stof afscheidt, is hiervan het overblijfsel. Na
eenige dagen wordt zij met eene bruine, laagsgewijze
korst bedekt, zonder dat nogtans de pijn of afscheiding
vermindert; de dünne, etterachtige stof komt nog steeds
aan de randen en uit de kloven der korst te voorschijn.
De omgevende deelen zwellen min of meer op, de donker
gekleurde areola breidt zieh verder uit, en de korst
groeit langzaam in de vlakte en diepte aan. Wordt zij
weggenomen of losgeweekt (zij laat zelden van zelve los),
dan vertoont zieh eene vlakke zweer, die alle kenmerken
van üroplania draagt en spoedig weder met eene
nieuwe korst bedekt wordt. Aldus breidt zieh de verstoring
meer en meer in de vlakte uit en neemt eindelijk
de geheele wang in: gewoonlijk gaat zij gepaard met
Epiphora, Ectropium en zelfs met geheele verstoring
van het onderste ooglid. Somwijlen geneest zij aan de
eene zijde, terwijl zij aan de andere zijde voortgaat.
m
r