
m
468 IX. KL. ZEVENTIENDE FAMfLIE. LEPROSES .
gen. Welk gedeehe van liet darmkanaal vroeger ooh,
möge geleden hebbea, de inaag ea de ingewanden worden
thans hevig aangedaan, liet voedsel bijna niet meeiveneerd,
de uitpultende diarrheen door niets gemaligd.
De koorts gaat in febr. hectica ovev, er ontstaat geheele
verraagering en Marasmus, en de zieken sterven gedurende
den volgenden winter oi lente. Eigenaardig en
karakteristiek voor liet derde tgdperk is eeii gebrek aan
evenwigt in de bewegingswerktnigen. De zieken bezitten
dikwijls nog kracht genoeg om regt op te gaan, doch
plotselijk overvalt hen eene beving der ledematen en zij
zakken ineen. Zij kunnen zelfs weder opstaan en Hunnen
weg vervolgen, doch vallen op nieuw. Ondervraagd
zijnde over de oorzaak dezer nederzinking, antwoordden
verscheidene, dat zij plotselijk eene beweging in de
wervelzuil gevoelden, die zieh tot aan het hoofd toe
voortplantte en hen deed vallen. Bovendien heeft Hameau
ook eenige zieken, in het begin van dit laatste
tijdperk, in eene soort van Idiotismus zien vervallen, en
het schijnt alzoo, alsof niet slechts het ruggemerg, maar
ook, even als bij Pellagra, de hersenen mede in de ziekte
zouden kunnen worden getrokken.
4. Soort. Neolepra parisiensis.
De zoraermelaalschheid van Parijs.
S y n o n yme n . Acrodynie. — Épidémie de Paris en
1828 et 1829. — Érythème épidémique Alib.
A f b e e l d i n g e n l Tab. XV. 6.
Ve r s c h i j n s e l e n .
Deze, het eerst in April 1828 in Parijs versehenen en
tot aan den herfst zieh vrij ver uitgebreid hebbende ziekte,
welke in den volgenden winter verdween, doch in de
m . GESLACf tT. NBOLEPRA. 469
iente van het jaar 1829, hoewel ook niet zoo uilgebreid,
weder uitbrak, en tot aan den herfst voortduurde, be -
gon doorgaans met vrij hevige voorafgaande verschijnselen.
Zij Ving meestal aan met verlies van eetlust, hoofdpijn,
neiging tot braken en werkelijk braken met diarrheen,
die nu en dan zeer hevig waren, en met groote afraatting
en ne^rslagtigheid. Slechts zelden gingen deze verschijnselen
vergezeld van koorts; bij vele zieken echter
zwol het aangezigt iets op, het bindvlies van het oog
werd rood gekleurd, en de oogen traanden. Weldra
voegden zieh bij deze toevallea een gevoel van mierenkruipen,
doofheid en somwijlen zelfs hevige, schietende
pijnen in de ledematen, vooroamelijk in de handpalmen
en aan de voetzolen, welke des nachts toenamen; de zieken
konden zieh niet meer staande houden, en vele
hadden alle gevoel in de vingers verloren, terwijl bij anderen
de gevoeligheid ziekelijk vermeerderd was, e n d e
zachtste aanraking eene hevige pijn veroorzaakte; onder
deze verschijnselen , nu eens weinige, dan weder H e n
meerdere dagen na het ontstaan, kwamen er op de voetzolen
en in de handpalmen donkerroode , onregelmatige
vlekken te vooi-schijn, die zieh echter menigmaal niet
tot deze plaatsen beperkten, maar zieh, van hier uitgaande,
verder o v e r de ledematen en andere ligchaamsdeelen
verspreiddeii. Somwijlen vertoonden zieh op dezelve
of in hare nabijheid,kortstondige blaasjes en puisten.
Na eenigen tijd verbleekten deze vlekken min of meer, en
de opperhuid begon af te schilferen. Dit geschiedde nu
eens met kleine witte, zemelachtige stukjes, dan weder
echter vormden zieh, voornamelijk aan de voetzolen,
dikke, hoornachtige platen, die merkbaar donker gekleurd
waren. Deze afschilfering geschiedde herhaalde
malen, was met jeuking en branding verbonden en niet
zelden groeiden, gedurende dezelve , de nagels tot eene
buiten gewone lengte aan en kromden zieh om. Gewoonlijk
omstreeks dezen tijd, eenige weken na den aanvang,
p i