
460 II. KL. ZEVENTIENDE FAMILIE. LEPROSES.
af en laten de roode ingedmkte vlekken achter. Behalve
aan daze verauderingen der huid echter, lijden
de door Mai de la rosa aangedane voorwerpen voortdurend
aan bevingen des hoofds en zelfs van de geheele bovenste
helft des ligchaams , zoo dat zij somwijlen noch
staan, noch gaan kunnen en, even als het door den wind
bewogen riet, heen en weder zwaaijen (Cazal). Zij hebben
brandende pijnen in de mond, krijgen blaasjes aan
de lippen, de long is vuil en de spijsvertei'ing gaat
siecht. Zij klagen over groote krachteloosheid van het
geheele ligchaam, voornaraelijk der onderste ledematen,
en over eene zwaai-te, die hen tot elk bedrijf ongeschikt
maakt. Des nachts gevoelen zij eene brandende bitte,
die hen den slaap ontneemt, en koiide en warmle zijn
hun even onverdragelijk. Onregelmatige aanvallen van
koorts wisselen af met eenen koortsvrijen toestand. De
gemoedsstemming is veranderd , de zieken zijn treurigen
weenen dikwijls zonder reden. Somwijlen voegen zieh
hier zelfs ligte ijlingen bij , of de lijders vervallen in eene
zekere stompheid en verliezen het gebriiik van enkele
zintuigen, voornamelijk van den smaak en het gevoel.
De latere tijdperken der ziekte gaan menigmaal vergezeld
van Hydrops, opzwellingen der kliex'en of Marasmus,
en somwijlen ontstaat er, omstreeks den tijd der
zomerzounekeer waanzin, Melancholia maniaca , welke
de aangedane voorwerpen, uit hunne woningen naar de
bosschen drijft en hen noopt de banden aan zieh zelven
te slaan. Deze waanzinnigheid eindigt meestal
doodelijk.
III. GESLACHT. NEOLEPRA.
2. Soort. JVeolepra lombardica.
De lombardische zomermelaatscliheid.
S y n o n y m e n . Pellagra, mal rosso, mal del sole der
Lombardiers. - Scorbutus alpinus Odoardi. ~ Insolato
di primavera Albera. - Mal di miseria Vaccari. - Pellarsis
; Pellagrosis var. — Lepra lombardica s. mediolanensis'al.
— Erythème endémique Alib. — Das Pellagra,
der mailändische Aussatz. — Pellagre.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XV. 5.
V e r s c h i j n s e l e n .
Men onderscheidt, in het beloop van dezen ziektévorm,
drie tijdperken of graden, welke echter niet in elk
geval en door verschillende zieken in denzelfden tijd worden
doorloopen. Men zoude dezelve het tijdperk van
het begin, der volkomene ontwikkeling en der ontbinding
kunnen noemen.
Het eerst e tijdperk begint met soortgelijke voorafgaande
verschijnselen als bij andere Leproses, met groote
afmatting, neèrslagligheid en treurigheid, met hoofdpijn
, duizeligheid en ligte zinsverduisteringen. De zieken
brengen de nachten slapeloos door, en vele klagen
over een eigenaardig, van den rug uitgaand brandend gevoel
in alle deelen , voornamelijk in de voeten en banden.
Daarbij is de eetlust verloren , de dorst vermeerderd, de
tong wit of geelachtig beslagen en aan de randen rood,
het onderlijf niet zelden gevoelig voor de aanraking, de
stoelgang nu eens onderdrukt, dan weder vermeerderd;
dikwijls hebben er ligte opwellingen van koorts plaats.
Deze toevallen ontstaan nu en dan reeds in Februarij ,
meestal echter bij de eerste stralen der warme lentezon ,
in Maart of Aprii, en spoedig daarua kleuren zieh enkele
plekken der huid, onder een branden en jeuken rood ,
en volgt de uitbotting. Deze ontstaat altijd op onlbloole,
5
H SI