
236 TWDEDE KLASSE. DERMAPOSTISES.
scheiden, zijn nog niet genoegzaam onderzocht; nogtans
wordt het slijm ondoorschijnend, geel, etterachtig
en scherp, de tränen en het speeksel krijgen een ontvellend
vermögen, de pis wordt bleek en troebel en men
heeft, ten minste in de laatste, Acidum oxalicum en
benzoicum aangetoond, terwijl het aan stikstof rijke
piszuur bijna geheel ontbrak.
6. Wordt de klierziekige stof daarentegen in de weefsels
nedergezet, zoo doet zij zieh aldaar als eene niet
bewerktuigde massa voor, die velerlei stoornissen in de
verrigtingen te weeg brengt, doch zieh over het algeineen
kenmerkt door hare lichte, witte of gele kleur;
door haar brokkelig, kaasachtig maaksel, door de groote
hoeveelheid eiwitstof, welke zij bevat en hären rijkdom
aan aardachtige en loogzouten, en door hare bepaalde
neiging tot vex'weeking en wegvloeijing. Zelfs wanneer
zij weggevloeid is heeft zij nog hare eigenaardigheden
en de bij klierziekte entlaste etter onderscheidt zieh
van de gewone door zijne kaasachtige, brokkelige gesteldheid,
door eenen bijzonderen, stinkenden renk,
de menigmaal zm-e terugwerking en zijne witachtig gele
kleur. Onder de raicroscoop vertoont hij, behalve de
gewone, doorgaans spaarzame etterligchaampjes, zeer
talrijke, kleine, donkere, op elkander gehoopte korrels.
7. De weefsels en organen, in welke de klierziekige
nederzetting voornamelijk plaats heeft, zijn de klieren,
de slijmvliezen, de uitwendige huid en de beenderen
en aldus vormen zieh de klierachtige aandoeningen
der klieren en slijmvliezen , huidveranderingen en ziekten
der beenderen. Na eens worden slechts enkele dezer
weefsels, dan weder raeerdere of alle te gelijk of na
elkander aangedáan, of ook begint de uitscheiding nu
eens in dit, dan in dat orgaan.
8. Onder deze verschillende weefsels neemt de huid
niet de geringste plaats in; zij wordt menigmaal, nu
VIJFTIENDI FAMILIE. SCROPHÜLOSES. 237
eens nog voor andere organen, dan weder benevens en
na de klieren, slijmvliezen enz. tot uitscheiding en nederzetting
der klierziekige stof gebruikt.
9. Deze uitscheiding en nederzettiug volgt nu eens
in de oppervlakkige lagen der lederhuid, dan weder m
hare dikte, nu eens in het onder de huid gelegene celweefsel,
dan weder.pn meerdere dezer deelen tegelijk,
en er zijn klierachtige Dermapostases, aan welke de
haarbolletjes, de sineerklierljes enz. een merkbaar aandeel
nemen. Hiernaar verschillen natuurlijk de stoornissen
in de verrigtingen en ontleedkundige veranderingen
der huid, en er bestaat een vrij groot aantal van
klierachtige Dermapostases,
10. Even als de veranderingen der huid, door andere
Dyscrasiae te weeg gebragt, stemmen ook zij echter, in
weerwil van hunne veelvormigheid, in eene reeks van
uilwendig erkenbare punten met elkander overeen, die
zieh als onderdeelen eener Familie kenmerken. De
hoofdzakelijkste derzelve zijn:
a. Alle klierachtige Dermapostases kenmerken zieh
door eene eigenaardige roodheid, welke blaauwachtig
rozenrood of ligt violetkleurig, en even zoo scherp van
het zuivere rood der Eczematoses, als van het donkere
bloed- of blaauwrood der Haematochroses, het vuilrood
der Psorideae, het koperrood der Syphilides, enz.
gescheiden is.
b. Zij gaan menigmaal gepaard met zwelling van de
aangedane plaats der huid, die echter niet hard en
vast, maar zuchtig en deegachtig is.
c. Zij hebben eene bepaalde vooringenomenheid voor
de huid van zekere ligchaamsdeelen , voornamelijk voor
die van het hoofd en aangezigt, en de meeste ziektevormen
komen op deze plaatsen voor, of nemen toch,
wanneer zij zieh verder uitbreiden, hunnen oorsprong
uit dezelve. Voor het overige bestaan er op dezen regel
uitzonderingen.