
: 4
6 0 4 II, KL. NEGENTIENDE FAMILIE. SYPHILIDES.
ken met verhevene rauden en ingedrukt middelpant,
die 5 tot 6 lijnen, ja tot eenen duim en daarboven in
doorraeter hebben. Somwylen blijft het midden der
•vlekken echter ook onveranderd en stellen zij wrongvormige
ringen daar, die zieh langzamerhand, naar den
omtrek toe, vergrooten. Hare kleur is donker koperrood,
later zelfs zwartaclitig, en zij bedekken zieh met
soortgelijke sehubben als de Pericarpia der eerstesoort,
slechts met dit onderscheid , dat zij donkerder en bruinachtig
gekleurd zijn en nog ligter afvallen. De gewrichten
zijn de lievelingsplaätsen van dezen ziektevorra,
welke niet zelden nevens den vorigen bestaat en zeer
hardnekkig is* Wanneer hij verdwijnt, laat hij donkere,
laugen tijd nablijvende vlekken en verhevenheden
terug.
3. Soort, Syphilolepis exulcerans.
De verzwerende venei ische schuLben..
K e n m e r k e n .
Behalve de vorming van sehubben, ziet men, dat de
verhevene Pericarpia, nu eens in den omtrek, dan weder
in hun middelpünt, in verzwering overgaan. Er blijven
likteekens terug.
Ik heb van dezen zeldzamen ziektevorm twee varieteiten,
doch van elken slechts een enkel geval gezien..
• i -".a M jt 3 •»•'.9
II, GESLICHT, SYPHILOLEPIS. 60 5
1. Varieteit. Syphilolepis exulc. peripherica.
De in den omtrek verzwerende venerisclie scliuLben.
A f b e e l d i n g e n . Tab.XVIII. 5.
V e r s c h ij n s e 1 e n.
Ervertoonen zieh op de huid donker koperkleurige,
min of meer verhevene Pericarpia, van de grootte van
stuivers of dubbeltjes, die zieh met donkerbruine sehubben
bedekken. In plaats van de witte lijn echter, welke
de grondvlakte van syphilolepis guttata en dikwijls ook
van scutellata omgeeit,' vormt zieh hier, om de vlekken,
eene ringvormige, nagenoeg de breedte van eene lijn hebbende,
geelachtige verzwering. In het eenige geval, hetwelk
ik zag, en dat na diepe chankers aan de teeldeelen
ontstaan was, waren er 10 tot 12 zoodanige vlekken,
längs de grenzen van het behaarde gedeelte des hoofds ,
naast elkander geranschikt. Bovendien had de lijdec
nog Iritis syphilitica.
2. Varieteit. Syphilolepis exulc, centralis.
De in liaar middelpünt verzwerende venerisclie sehubben.
V e r s e h ijn s e i en.
Deze varieteit vertQonde zieh, in het eenige geval, hetwelk
ik, in het jaar 1829 te Parijs zag, en hetwelk het
eerste was, dat Biett waargenomen had, na chankers en
in vereeniging met venerische zweren aan de long, in talrijke
vlekken aan den hals, de borst, den buik en de ledematen.
De vlekken waren alle meer of minder rond,
verheven, van de grootte van een dubbeltje tot die van
I" i'