
92 II. KL. ELFDE FAMILIE. HYDROPISUE.
verschijnt, clan weder andere waterzuchten vergezeh.
en in meerdere soorten verdeelt wordt.
Geslacht. Anasarca.
I
De waterzuclit der Huid
IM
E t y m o l o g i e . "TÖQcoip dva aagitcc, waterzucht boven
het vleesch.
S y n o n y m e n . ''EniauQni^iop, vnoauQnidiov Galenus.
— Hydrops intercus, hypodermaticus, sabcutaneus
var. — H. cellulosus Frank. — Het Oedema in den
meer uitgebreiden zin des woords, de waterachtige
zwelling der liiiid. — Anasarque, hydropsie par infiltration.
— Dropsy of the skin; Oedema. — Die Wassergescbwulst
der Haut, die Hautwassersucht.
K e n m e r k e n .
Het celweefsel onder de huid wordt, nu eens slechts
aan enkele deelen , en in dit geval voornamelijk aan de
ledematen, dan weder over het geheele ligchaam, en
alsdan ten minste het eerst aan van het hart verwijderde
deelen, opgevuld met eene waterachtige uitstorting.
De deelen zwellen meer of minder op en worden
week , deegachtig, zonder pijn ; de zwelling is
over groote oppervlakten verspreid, is niet scherp van
de omgevende deelen begrensd, neemt den vingerdruk
ligt op en bewaart denzelven vrij lang. De huid over
dezelve is bleek, gespannen, droog en koel. Daarbij
zi^n de zieken afgemat en loom, de zigtbare slijmvliezen
worden bleek, de bloeijende kleur van het aangezigt
verdwijnt, en alle afscheidingen, voornamelijk die der
huid en der nieren houden op.
GESLACHT. ANASARCA.
Y e r d e e 1 i n g.
Ikonderscheid, naar het beloop , twee soorten van
Anasarca, van welke de tweede nog in eenen hoofdvorm
en eene varieteit vervalt, naar gelang zij meer algemeen
of op eene plaats beperkt is.
1. Soort. Anasarca acutus.
De acute waterzucht der huid.
S y n o n y m e n . Hydrochysis cutanea, Dermatochysis,
der Hautwassererguss.
V e r s c l i i j n s e l e n .
Meestal jonge voorwerpen worden, doorgaans na de
inwerking van z o o d a n i g e schadelijkheden, die plotselijk
de normale of ziekelijke uitscheiding der huid beperken,
door min of meer hevige koorts aangedaan, terwijl
hun het ondercelweefsel het eerst aan de ledematen,
doch weldra over het geheele ligchaam zuchtig opzwelt.
De zwelling is bleek, glänzend, droog, behoudt den
vingerdruk en veroorzaakt noch vrijwillig, noch bij de
aanraking pijn; nogtans is zij op het gevoel doorgaans
niet koud. De zieken zijn afgemat en ter neèr geslagen,
de tong is witachtig beslagen, de dorst vermeerderd ,
de eetlust verloren, de pois menigvuldig, meestal klein
en week , somwijlen echter ook hard en gespannen. De
stoelgang is vertraagd, de afscheiding der huid geheel
onderdrukt, de ontlasting van pis spaarzaam en dikwijls
met een brandend gevoel gepaard ; de pis zelve is
nu eens scherp en glänzend, alswanneer zij vele zoutdeelen
bevat, dan weder troebel, donker en bruin,
wanneer er bloedrood en eiwit in aanwezig is. Dikwijls
heeft de koorts, welke de ziekte vergezelt, door za