
H
»y
638 II. KL. ACHTTIËKDE FAAiaiE. THY MIOSES.
hunne tusschenruimten, tot l ichte, witachtigeschubbenvorniige
korsten opdroogt, welke langzamer aangroeijea
en eerst na verscheideue maanden hare volkomene ontwikkeling
verkrijgen. Zij veroorzaken weinig pijn , en de
Lai-en der door haar aangedane plaatsen vallen niet uit;
hare doukerroode kleur wordt, met den tijd, en aan de
luchtblootgesteld zijnde, bleek en ten laatste wit; eindelijk
worden zij slap , verdroogen en vallen af, zonder op
de huid eenig ander spoor, dan eene donkere vlek, achter
te laten, die insgelijks spoedig verdwijnt. De ziekte
eindigt bijna nimmer met ééne uitbotting; gedurende
haar geheele beloop komen er, terwijl de vroeger verschenene
exanthematische vormingen reeds in vollen
bloei staan of beginnen uit te droogen, op andere ligchaamsdeelen
of tusschen de oude uitbotting, weder
nieuwe groepen van knopjes, tuberkels en sponsachtige
uitwassen te voorschijn en verlengen den duur van het
Iijden. Eene eigenaardige wijziging ondergaat de Pianuitslag
op de voetzolen, zeldzamer in de handpalmen.
DeEngeIschennoemen hemCrabbe-Yaws, de Brazilianen
Cravbs en de Franschen onderscheiden Crabe sèche en
verte. De dikke opperhuid dezer ligchaamsdeelen en
de aanhoudende drukking, welke voornamelijk de voetzolen
ondergaan, verhinderen hier de uitwendige ontwikkeling
van de in de lederhuid gevormde tuberkels en
dien ten gevolge zakken zij, even aïs de likdoorns^ in de
lederhuid en breiden zieh naar binnen en in de breedte
uit. De plaats is opgezwollen, hard en eeltachtig, de
huid is ruw, droog en wit, als met meel bestrooid (Crabe
s è c h e ) , en de aanraking en het gaan zeer pijnlijk. Wordt
echter de opperhuid, welke den Crabbe-Yaw bedekt,
eindelijk afgestooten, zoo komt er eene vîeeschroode, rijkelijk
afscheidende laag eener sponsachtige zelfstandigheid
(Crabe verte) te voorschijn. Houden deze bezwaarnissen
langen tijd aan, zoo vormen zieh ook wel, aan de
toppen der vingers en toonen, pijnlijke uitwassen van de
I. (îeslacht. framboesia. 539
grootte en gedaante van kleine kersen (Guignes), die het
gebruik der ledematen zeer moeijelijk maken; de nagels blijven
echter oaveranderd. Bij de meeste zieken kenmerkt
zieh een der tuberkels en eene menigte van uitwassen, door
hunnen omvangen hardnekkigheid en verkrijgen van daar
de benamingen van Mother- of Master-Yaw, Mama-pian,
Mai das boubas. De zitplaats van den Mama-pian is gewoonlijk
aan de onderste ledematen, en terwijl de knobbels
en uitwassen, welke hem daarstellen, zieh spoedig
ontbinden, gaat hij weldra tot eene sponsachtige, rijkelijk
afscheidende zweer over, die zieh meerofmi n in de
breedte en diepte uitbreidt. Deze blijft doorgaans langer
bestaan, dan de overige uitbotting, en geneest nimmer
zonder likteekens, die somwylen zeer groot en diep zijn.
Aan alle deze voorafgaande verschijnselen op de huid
neemt, voor het overige, bij anders gezonde voorwerpen,
het geheele Organismus slechts een gering aandeel. Met
de uitbotting der vlekken verdwijnen de voorafgaande
verschijnselen, de eetlust keert terug, de afscheidingen
regelen zieh, slechts de pis is gewoonlijkmerkbaarbleek,
en behalve de zwakte, afmatting en tegenzin voor den
arbeid, zijn de aangedane voorwerpen bijna volkomen
gezond. Bij zeer prikkelbare personen beginnen, wel is
waar, ook de latere uitbottingen somwijien met koorts en
pijn in de gewrichten, doch deze toevallen zijn steeds
matiger dan in den aanvang, dreigen nimmer gevaar, eu
in de meeste gevallen ontbreken zij geheel. Slechts bij
zwakke voorwerpen, bij eenen langen duur der ziekte en
rijkelijke afscheiding der sponsachtige uitwassen, voornamelijk
van den Mama-pian, ontstaat er vermagering,
begint de kleur der huid meer naar het aardkleurige en
geelachtige over te hellen, lijdt de spijsvertering, ontstaat
er een symptomatisch aai-deten (Leucophlegmasia
Aethiopum), diarrhoea enz. en ook wel uitteringskoorts.
Hoe zacht en zonder gevaar echter de Yaws bij anders
gezonde voorwerpen en bij een ongestoord beloop ook
t A