
3 3 4 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPHÜLOSES.
Schubben bedekt. Zij verwekken, over bet algemeen,
weinig pijn en breiden zieh slechts langzaam uit; met
den tijd kunnen zij echter, zoowei in de vlakte als in de
diepte, voortdringen , vevschoonen geen bewerktuigd
weefsel en rigten dikwijis belangvijke verstoringen aan.
Daarbij hebben de zieken een klierziekig voorkomen en,
bijna altijd, bestaan er behalve de zweren, nog andere
soorten van klierziekige aandOeningen.
E r k e n n i n g .
De klierziekige zweren onderscheiden zieh ligtelijk van
andere soorten van zweren, behalve door haar voorkomen
bij klierziekige en meestal jonge lieden en door den
aard en de wijze van haar ontstaan, door de eigenaai'dige
gedaante en klear barer randen, de bleeke, onzuivere
grondvlakte en door bare vlokkige, eiwit bevattende en
dikwijis zure afgescheidene stof, door bare vooringenomenheid
voor de bovenste helft des ligchaams enz.
0 o r z a k e n.
Scrophulelcosis neemt haar ontstaan menigmaal uit
andere klierziekige aandoeningen der huid, en de meeste
van de tot deze Familie behoorende puist- en tuberkelsoorten
eindigen in haar. Zij kan echter ook geboren
worden door oplossing der in bet onderhuidscelweefsel
nedergezette klierziekige stof (scrophulophyma), door
verettering van scrophuleuse klieren, beenderen enz.
en eindelijk, even als andere soorten van zweren, uit
«Ike scheiding van den zamenhang bij klierziekigen.
Naar gelang van deze verschillende wijzen van ontstaan
ondergaan de zweren, met betrekking tot bare diepte,
baren omvangenz. velerlei wijzigingen, doch de wezentlijke,
uit de gesteldheid der randen, der grondvlakte en
der afscheiding ontleende kenteekenen blijven dezelfde.
B e l o o p , Duur , Uitgang.
De klierziekige zweren verloopen langzamer dan de
meeste andere verzweringen. De uitgangen, die zij kunnen
maken, zijn:
IX. GESLACHT. SCROPHULELCOSIS. 335
1. In v o l k ome n e genezing. Deze volgt, voornanielijk
omstreeks den tijd der huwbaarheid, niet zelden
vrijwillig; altijd met opheiEng der Dyscrasie. Er
blijven steeds likteekens terug, die aanvankelxjk rood,
glänzend, ligt verscheurbaar, opgezwollen en ongelijk
zijn, later eene meer blaauwroodachtige kleur aannemen
en eerst na verloop van eenen geruimen tijd volkomen
wit worden. Dikwijis bespeurt nien op hunne oppervlakte
rondachtige of langwerpige verhevenheden van eene onregelmatige
gedaante, in welke de huid zieh te zamen
getrokken voordoet, en verdiepingen, die het geheele
leven door blijven bestaan.
2. In gedeeltelijke genezing. Klierziekige
zweren kunnen gewigtige Organen , het oog, den neus en
dgl. verstoren of evenwel zoo veranderen, dat hunne verrigtingen
niet meer volkomen kunnen geschieden, en
niet zelden wordt, door bare likteekens, de beweging van
enkele gewrichten enz. belemmerd.
3. In andere ziekten. De klierziekige zweer
breidt zieh niet slechts volgens den zamenhang van de
oppervlakte des ligchaams in de diepte op Spieren, banden,
beenderen enz. uit, maar men ziet ook niet zelden,
dat zieh, bij uitwendige klierziekige verzweringen,
nederzettingen en veretteringen van eenen klierziekigen
aard in inwendige, met de zweren niet in onmiddellijke
aanraking staande deelen, in de longen, de glandulae
meseraicae, het slijmvlies der dar men enz. voegen. Of
echter de plotselijke genezing eener klierziekige zweer y
hetwelk, hoewel ookbedoeld, zelden gelukt, en of Scrophulelcosis
stoiverplaatsingen zoude kunnen daarsteilen,
is nietbewezen, hoewel niet onwaarschijnlijk.
In d e n dood. Slechts bij eene zeer groote uitgebreidheid
voegt zieh, bij uitwendige klierziekige verzwering,
uitteringskoorts, welke den dood ten gevolge
kan hebben. Menigvuldiger volgt deze uitgang, wanneer,
behalve de uitwendige oppervlakte des ligchaams^