
510 II. KL. ZEVENTIBNDE FAMILIE. LEPROSES.
zeliglieid en velerie! storingen in de verrigtingen der zintuigen.
Meestal klagen de zieken over aanhoadende hoofdpijn,
welke voornamelijk des nachts hevig is, terwijl zij aan
alle toevallen van overvulling van bloed in de Lersenen lijden;
somwijlen worden zij zelfs doof, blind, lam, door
verwarring van den geest of kramppijnen en stuipen aangedaan.
Daarbij gaat de eetlust verloren of bepaalt zieh
tot buitengewone dingen; de tongisbeslagen; zij hebben
eene drukking op de maag, verlraagden stoelgang, beklemdheid
der borsten dgl,; bij vroawen gaat de ontlasting
der maandstonden ongeregeld, en bijna alle lijders zien er
bleek en kwaadsappig uit en gevoelen zieh zeer afgemat en
ter neér geslagen. Deze voorafgaande verschijnselen duren
nu eens slechts eenen körten tijd, dan weder en menigvuldiger
verscheidene maanden lang; nueens hebben de lijders
geene koorts, dan weder gaat er eene tusschenpoozende
of nalatende koorts mede vergezeld, die zoo hevig
zijn kan, dat zij eenen Typhus evenaart. Nadert echter
het begin van het tweede tijdperk, zoo ontstaat er een
eigenaardig riekend, overvloedig zweet, hetwelk nietzelden
met roode vlekken op de huid verbouden is ; de pis
wordl troebel en zet een bezinksel af; de nagels misvormen
zieh, worden ruw , donker gekleurd en broos, en op de
behaarde plaatsen der huid, alwaar de Plica versehijnen
zal, ontstaat een lastig jeuken en steken en een eigenaardig
, zamentrekkend gevoel. De voorafgaande verschijnselen
laten nu na ; aan de wortels der hai-en echter, nu
eens slechts op eene kleine plaats, dan weder over het
geheele hoofd en somwijlen ook in den baard, in de okselen
schaamharen, wordt er eene kleverige, lijmachtige
vloeistof afgezonderd , die naar bedorven honig of ranzig
vet riekt en , tusschen de hären uitgestort, deze weldra
tot een staartachtig, vochtig, stinkend en onontwikkelbaar
weefsel aan elkander doet kleven. Áanvankelijk geschiedt
dit slechts aanhun ondereinde, doch langzamerhand
tot aan de punt toe; zij groeijen daarbij buitengewoon
VII. GESLACHT. PLICA, 511
snel in de lengte en worden , ten minste aan hunne wortels,
dikker, dan in den normalen toestand ; dat zij echter,
bij het afsnijden zouden bloeden of pijn veroorzaken,
hebben nieuwere waarnemingen aangetoond valsch te zijn,
en alleen de huid, uit welke de Plica te voorschijn komt, is
ZOO gevoelig , dat de aanraking en beweging der vlecht in
deze, en niet in de hären, eene levendige pijn veroorzaakt.
De Plica verhoudt zieh overigens op eene zeer
verschillende wijze ; nu eens vormt zieh, voornamelijk
aan het achterhoofd, slechts ééne, dikwijls 5, 8 tot 12
voet lange vlecht (Plica longicauda) ; dan weder ontstaan
er talrijke, dünnere Striemen en strengen, die zieh slangsgewijze
ineenwikkelen (Plica caput Medusae), of ook
worden de deelen door eene wanstaltige, breede en
hooge massa van ineengestrengeld haar bedekt (Plica
massiformis), en dgl. meer. Altijd is de vlecht aan haar
vastgegroeid einde het dikst en vochtigst; de onder dezelve
en in den omtrek gelegene huid is opgezwollen,
pijnlijk, en met schubben bedekt, en buitengewoon met
luizen voorzien. Met het uitbreken der Plica verdwijnen
meestal alle stoornissen in het zenuwstelsel en in de spijsverteringswerktuigen,
en was er koorts aanwezig, zoo
laat deze na ; alleen het stinkende zweet en de uitscheidingen
in de pis blijven doorgaans bestaan, en in de
meeste gevallen houdt de misvorming der nagels met de
verandering der hären gelijken tred. Hunne wortels versehijnen
aanvankelijk als met eene witte en vette zelfstandigheid
overtogen; vervolgens wordt de oppervlakte
ongelijk, donker, knobbelachtig en krom en eindelijk
sterven zij af. Er komen, wel is waar, weder op nieuw
nagels op , doch deze zijn , zoo lang de Dyscrasie niet is
opgeheven, week, wanstaltig, en stooten zieh op nieuw
los. Met deze verschijnselen kan de Plica jaren lang
duren en toenemen, alvorens de ziekelijke uitscheiding
ophoudt, de vlecht droog wordt en, terwijl het aangroeijende
natuurlijke haar de vlecht voor zieh uitdrijft,