
k'
2 8 6 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPHÜLOSES.
is, dieper door, zoo verbinde men dezelve met Jodiumzalvea
(zelfs met Sulph. jodü en Joduretum hydrarg.)
of zoeke hare verstoringen door bijtmiddelen te
beperken. Daarbij moet de strengste zuiverheid aanbevolen,
alle afscheidingen open gehouden worden, en
wanneer de zweren, die reeds lang bestaan hebben, tot
genezing neigen, zoude het niet ongepast zijn, fontanellen
aan te leggen.
b. Tweede verwantschap. Rlierziekige tuherkeisoorten.
K e n m e r k e n .
De eerste vormingen der hier te behandelende Geslachten
bestaan in klierziekige tuberkels. Zij komen
voornamelijk gaarne körten tijd voor of na de huwbaarheid
voor , en de vatbaarheid tot besmetting schijnt bij
de meeste derzelve niet te bestaan.
V e r d e e I i n g.
Ik \erdeel deze Verwantschap in 3 Geslachten: Lupus,
Molluscum en Kelois ; de beide laatste heb ik
nogtans niet dikwijls genoeg gezien, dat ik hunne
klierziekige natuur meer dan vermoeden, en haar met
a^ekerheid zoude kunnen bepalen.
IV. GeslachU Lupus.
De Huidwolf.
Synonymen. De tq-nriq èa&ióftipog der Grieken,
de Herpetes exedentes , rodentes, feroces enz. van
IV. GESLACilT. LUPUS. 287
verschillende schrijvers, de Formica corrosiva, Phagadaena,
het Noli me längere, Ulcus tuberculosum enz.
van anderen, de volksbenamingen, bösartige, fresfende
Flechte, der Hautwolf, Darire rongeante, vive, ulcérée
en dgl., en zelfs de benaming Lupus, zooals zij door
Willan, Bateman, Blasius en anderen werd gebruikt,
komen slechls gedeellelijk met dit geslacht overeen, want
al deze uitdrukkingen worden, behalve voor de klierziekige,
meestal met tuberkels beginnende verstoringen
der huid, welke ik alleen Lupus noem, ook voor de
uroplanische, venerische, lepreuze en kankerachtige
verwoestingen, voornamelijk in het aangezigt gebezigd.
Beter slemt de Esthiomène volgens llibert en de Lupus
van Cazenave en Rayer met mijn Geslacht overeen.
K e n m e r k e n .
Onder de verschijnselen van scrophuleuze Dyscrasie
krijgl de h a i d , nu op eene, dan weder op meerdere plaatsen,
het menigvuldigst in hel aangezigt, aan den neus,
de lippen, de wangen, de kin enz., zeldzamer aan de
ledematen en aan den romp, eene bleek- vuilroode
kleur en zweit min of meer op. Deze vlekken zijn verschillend,
doch meestal rondachtig van gedaante, nu
cens grooter, dan weder kleiner en veroorzaken weinig
pijn. Weldra verheffen zieh op dezelve tuberkels (die
slechls bg wijze van uilzondering en zelden onlbreken)
van verschillenden omvang en bleekroode, lichtblaauwe
kleur. Zij slaan somwijlen alleen, doch menigvuldiger
in groepen en puilen, over het algemeen, weiniguit,
zijn week en pijnloos. Hare oppervlakte, alsook de
roode plaats op de huid, schilfert menigmaal in kleine
, witle schilfers af. In dit tijdperk kan het lijden
eenen onbepaald langen tijd verwijlen, daarop volgt
echter de verstoring der huid, die, wanneer er tuberkels
aanwezig zijn, in deze aanvangt en op eene tweevoudige
wijze kan plaats grijpen, of door verzwering,
of door afbladering (Exfoliatio). In het eerste geval ont