
:t
T ' i
3 2 2 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPHÜLOSES.
gen, met dent l jd, meestal verhevene, voode, kromme
lijnen, die nu eens slechts i , dan weder i en eene geheele
lijn breed zijn en in verschlllende rigtingen , dikvvijls ter
lengte van een' duim, in de omgevende huid uitloopen.
Menigmaal vormen zieh deze Striemen slechts aan eene
zijde, dikwijls aan alle hoeken der zwelling; nu eens ziju
er slechts 1 tot 2 , dan weder 3 tot 5 aanwezig. Alibert
noemt dezelve Grappes en vergelijkt ze met de poeten
eener schildpad, e ene r spin, met de scharen van eenen
kreeft en dgl., en de in het midden gelegene knobbels
met de ligchamen dezer dieren. Eene grootere overeenkomst
echter heeft het volkomen ontwikkelde Keloid
met de ongelijke, wrongachtige, onregelmatige liktcekens
na diepe verbi-andingen. Gewoonlijk gaat de verandering
der huid gepaard met een bestendig jeuken en
branden, hetwelk in den nacht vermeerdert, en , bij
vrouwen, omstreeks den tijd der maandstonden, veelal
met de roodheid toeneemt. Bij andere voorwerpen wordt
het Keloid meer opgezwollen, rooder en pijnlijker bij
guur weder. De aanraking en zelfs de Sterke drukking
der zwelling daarentegen is meestal niet gevoelig, en
slechts zelden ontstaan er diepere, stekende of schietende
pijnen; menigvuldiger gebeurt het, dat alle onaangenaam
gevoel ontbreekt. Zeer zelden gaat de verhevenheid in
verzwering over.
E r k e n n i n g.
Het Keloid zoude, in den aanvang, welligt met vele
soorten van huidwolf, met venerische huidtuberkels,
met kankerachtige gezwellen enz., en wanneer het zieh
geheel ontwikkeld heeft, met de verhevene likteekens na
verbrandingen, klierziekige en venerische zweren, en
dgl. kunnen worden verwisseld. Doch zijn meestal afgezonderd
voorkomen, zijne grootere hardheid en de zeldzame
verzwering onderscheiden het van de tuberkels
van Lupus en Syphilis; de helderi'oode kleur, de zitplaats^
de platte gedaante, de lijnvormige verlengingen
VI. GESLACHT. KELOIS. 323
en de zeldzame, niet kankerachtige verweeking, van den
huidkanker, en het vrijwiliige ontstaan, de zitplaats, de
jeuking en branding enz. , van de likteekens.
O o r z a k e n .
De oorzaken van deze zonderlinge huidaandoening liggen
nog zeer in het duister. Er is wel geen twyfel aan,
dat zij van eene dyscrasische natuur zij; haar geheele
beloop, hare hardnekkigheid , die zoo ver gaat, dat zij ,
zelfs na de wegneming met het mes , terugkeert, de ontleedkundige
zamenstelling der zwelling en de, ten minste
in eenige gevallen, door Allbert aangetoonde erfelijkheid
pleiten hier voor. Aan welke der verschillende Dyscrasiae
zij echter hären oorsprong te danken hebbe, zou
moeljelijker op te sporen zijn. Alibert rangschikt haar
onder de kankersoorten, tot welke zij echter gewis
niet behoort. Hij zelf zegt, dat zij nooit in eene kankerachtige
verzwering eindigt, dat zij voornamelijk bij
vrouwen en kinderen en bij voorwerpen met een lymphatisch
gestel, bij welke zieh nogtans doorgaans geene
a n d e r e soorten van kanker vertoonen, voorkomt, en dat
zij, zelfs in de uitwendige gedaante, geheel en al van
den kanker afwijkt; ofzij echter onder de Scrophuloses
der huid te huis behoort, onder welke ik haar vooreerst
plaats, schijnt mij zelven twijfelachtig toe. Het eenige
geval van deze ziekte, hetwelk ik, in het jaar 1829, in
de afdeeling van Alibert te Parijs zag, kwam, wel is
waar, bij een 21 jarig meisje voor, hetwelk onmiskenbare
sporen van klierziekte bij zieh droeg, en het
Keloid heeft, met betrekking tot kleur, langzaam b e -
loop , deelneming van het celweefsel enz. meer gelijkenis
met de ziektevormen der klierziekte, dan met die der tuberkels
; doch de dikwijls vrij levendige pijn, de , hoewel
ook geringe en niet aanhoudende, afhankelijkheid
van het vaatstelsel, het voorkomen bij anders volkomen
gezonde, en nu en dan bij reeds vrij bejaarde voorwerpen,
de invloed , welken de tijd van den dag en het we-
2 1 *